2.1.Ter onderbouwing van zijn huidige aanvraag heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
- een certificaat van de cursus [cursus] van 6 juli 2018 tot en met 9 juli 2018;
- een brief van de kerkenraad van de [kerk 1] , Venlo, van [kerkgenoot 1] en [kerkgenoot 2] van 2 februari 2019;
- twee brieven van [kerkgenoot 3] van 11 juli 2018 en 15 maart 2019;
- een brief van de [gemeente 1] van [kerkgenoot 4] (coördinatie Vluchtelingenwerk), van 16 maart 2019;
- een getuigenverklaring van evangelist en pastoraal werker [kerkgenoot 5] van 18 maart 2019;
- een brief van kerkgenoot [kerkgenoot 6] van evangelische gemeente [gemeente 2] , van 13 maart 2021;
- een brief van [kerkgenoot 7] van evangelische gemeente ‘ [gemeente 2] ’, van 27 mei 2021;
- een brief van de [kerk 2] , van 31 mei 2021.
3. Verweerder heeft de huidige aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) omdat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
4. Eiser is het hier niet mee eens. Voor zover van belang zal de rechtbank hierna op de aangevoerde gronden ingaan.
5. Als er geen relevante wijziging van het recht is, toetst de rechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.Nieuwe elementen of bevindingen zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd.
De geloofwaardigheid van een bekering wordt volgens Werkinstructie 2019/18 beoordeeld aan de hand van drie elementen: (i) de motieven voor en het proces van bekering, (ii) de kennis van het nieuwe geloof en (iii) de activiteiten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen.
Uit paragraaf 7 van de Werkinstructie 2019/18 volgt dat bij een opvolgende aanvraag verklaringen van de vreemdeling of van kerkelijke personen en/of instanties als nieuwe elementen en bevindingen kunnen worden aangemerkt, als uit die verklaringen ook daadwerkelijk nieuwe elementen en bevindingen blijken ten opzichte van de laatste aanvraag. Als een vreemdeling voortborduurt op een eerder ongeloofwaardig bevonden bekering, rust er een zwaardere bewijslast op de vreemdeling om de bekering alsnog geloofwaardig te maken. Maar als de vreemdeling – ondanks de ongeloofwaardigheid van zijn eerdere verklaringen –nu zo overtuigend kan vertellen over zijn motieven voor en het proces van bekering dat zich heeft voorgedaan na de vorige afwijzing, kan dit – in combinatie met zijn huidige kennis en de activiteiten die hij verricht – tot de conclusie leiden dat zijn bekering nu wel geloofwaardig is.
Volgens paragraaf 8 van deze werkinstructie moet in elke zaak waarin een bekeringsmotief speelt, vóór het nemen van het besluit, een bekeringscoördinator worden geraadpleegd.
6. Eiser betoogt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel omdat niet is gebleken dat verweerder een bekeringscoördinator heeft geraadpleegd voor het voornemen. Dit is niet enkel vereist voor eerste aanvragen, maar ook voor opvolgende aanvragen. Door geen bekeringscoördinator in te schakelen heeft verweerder in strijd met zijn eigen werkinstructie gehandeld.