ECLI:NL:RBDHA:2021:13023

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
NL21.6888
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag op basis van gebrek aan nieuwe elementen en geloofwaardigheid van bekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Iraakse afkomst, zijn derde asielaanvraag indiende. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren ten opzichte van eerdere aanvragen. De eiser had eerder verklaard dat hij was bekeerd tot het christendom, maar de rechtbank oordeelde dat zijn verklaringen niet overtuigend waren en niet voldoende bewijs boden voor de geloofwaardigheid van zijn bekering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de eiser over zijn bekering en geloofsgroei niet wezenlijk verschilden van die in eerdere procedures. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verklaringen van derden, zoals kerkelijke instanties, niet als nieuwe elementen konden worden aangemerkt, omdat ze slechts bevestigingen waren van reeds bekende feiten. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag niet-ontvankelijk was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan in het openbaar en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6888

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. T. der Bedrosian),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).

ProcesverloopBij besluit van 4 mei 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld, samen met zaak NL21.6889, op de openbare zitting van 3 juni 2021. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden, beiden via een beeldverbinding. Na afloop van de behandeling op zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Op 7 juli 2021 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om partijen in de gelegenheid te stellen om te reageren op wat het arrest van 10 juni 2021 in de zaak L.H. tegen Nederland [1] van het Hof van Justitie (arrest L.H.) betekent voor deze zaak.
Verweerder en eiser hebben een reactie ingediend.
Verweerder heeft toestemming verleend een nadere zitting achterwege te laten en eiser heeft niet binnen de gestelde termijn aangegeven nader op zitting te willen worden gehoord, waarna het onderzoek op 22 november 2021 is gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraakse afkomst en geboren op [datum] 1985. Hij heeft eerder (twee) asielaanvragen ingediend. Verweerder heeft deze aanvragen afgewezen en de besluiten staan rechtens vast. [2] Aan zijn tweede asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij is bekeerd tot het christendom. In de tweede asielprocedure van eiser is rechtens vast komen te staan dat zijn gestelde bekering tot het christendom ongeloofwaardig is.
2. In de huidige procedure gaat het over de beslissing op de opvolgende aanvraag van eiser. Eiser heeft aan deze aanvraag (opnieuw) zijn bekering tot het christendom ten grondslag gelegd en stelt dat zijn leven vanwege zijn bekering in gevaar is in Irak. Eiser heeft onder meer verklaard dat hij door het christendom een ander mens is geworden, dat hij opnieuw is geboren en dat zijn leven compleet is veranderd. Voorheen was hij een slecht mens, na zijn bekering is eiser mensen vrijwillig hulp gaan bieden. Door deze hulp te bieden probeert hij anderen te evangeliseren. Ook heeft eiser de mensen die hem kwaad hebben gedaan kunnen vergeven en heeft eiser verklaard dat hij zijn geloof nu in de praktijk brengt.
2.1.
Ter onderbouwing van zijn huidige aanvraag heeft eiser de volgende stukken overgelegd:
- een certificaat van de cursus [cursus] van 6 juli 2018 tot en met 9 juli 2018;
- een brief van de kerkenraad van de [kerk 1] , Venlo, van [kerkgenoot 1] en [kerkgenoot 2] van 2 februari 2019;
- twee brieven van [kerkgenoot 3] van 11 juli 2018 en 15 maart 2019;
- een brief van de [gemeente 1] van [kerkgenoot 4] (coördinatie Vluchtelingenwerk), van 16 maart 2019;
- een getuigenverklaring van evangelist en pastoraal werker [kerkgenoot 5] van 18 maart 2019;
- een brief van kerkgenoot [kerkgenoot 6] van evangelische gemeente [gemeente 2] , van 13 maart 2021;
- een brief van [kerkgenoot 7] van evangelische gemeente ‘ [gemeente 2] ’, van 27 mei 2021;
- een brief van de [kerk 2] , van 31 mei 2021.
3. Verweerder heeft de huidige aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) omdat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
4. Eiser is het hier niet mee eens. Voor zover van belang zal de rechtbank hierna op de aangevoerde gronden ingaan.
Toetsingskader
5. Als er geen relevante wijziging van het recht is, toetst de rechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. [3] Nieuwe elementen of bevindingen zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd. Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd.
De geloofwaardigheid van een bekering wordt volgens Werkinstructie 2019/18 beoordeeld aan de hand van drie elementen: (i) de motieven voor en het proces van bekering, (ii) de kennis van het nieuwe geloof en (iii) de activiteiten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen.
Uit paragraaf 7 van de Werkinstructie 2019/18 volgt dat bij een opvolgende aanvraag verklaringen van de vreemdeling of van kerkelijke personen en/of instanties als nieuwe elementen en bevindingen kunnen worden aangemerkt, als uit die verklaringen ook daadwerkelijk nieuwe elementen en bevindingen blijken ten opzichte van de laatste aanvraag. Als een vreemdeling voortborduurt op een eerder ongeloofwaardig bevonden bekering, rust er een zwaardere bewijslast op de vreemdeling om de bekering alsnog geloofwaardig te maken. Maar als de vreemdeling – ondanks de ongeloofwaardigheid van zijn eerdere verklaringen –nu zo overtuigend kan vertellen over zijn motieven voor en het proces van bekering dat zich heeft voorgedaan na de vorige afwijzing, kan dit – in combinatie met zijn huidige kennis en de activiteiten die hij verricht – tot de conclusie leiden dat zijn bekering nu wel geloofwaardig is.
Volgens paragraaf 8 van deze werkinstructie moet in elke zaak waarin een bekeringsmotief speelt, vóór het nemen van het besluit, een bekeringscoördinator worden geraadpleegd.
Bekeringscoördinator
6. Eiser betoogt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel omdat niet is gebleken dat verweerder een bekeringscoördinator heeft geraadpleegd voor het voornemen. Dit is niet enkel vereist voor eerste aanvragen, maar ook voor opvolgende aanvragen. Door geen bekeringscoördinator in te schakelen heeft verweerder in strijd met zijn eigen werkinstructie gehandeld.
6.1.
In het bestreden besluit heeft verweerder in reactie op de zienswijze toegelicht dat bij de totstandkoming van het voornemen een bekeringscoördinator is geraadpleegd. Op zitting heeft verweerder desgevraagd nogmaals bevestigd dat in de besluitvorming een bekeringscoördinator is geraadpleegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen of om consequenties te verbinden aan het niet vermelden van de raadpleging in het voornemen. De Werkinstructie vereist een dergelijke vermelding namelijk niet. Het betoog van eiser slaagt niet.
Nieuwe relevante elementen en bevindingen
Eigen ervaringen en persoonlijke belevingen
7. Omdat verweerder in de eerdere, namelijk de tweede, procedure heeft beslist dat de bekering van eiser ongeloofwaardig is, moet de rechtbank in deze procedure beoordelen of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser (nog altijd) niet overtuigend heeft verklaard en (daarmee) inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij tot de gestelde (intensivering van de) bekering is gekomen en hoe het proces van geloofsgroei is verlopen. Zoals volgt uit paragraaf 7 van de Werkinstructie, ligt op eiser een verzwaarde bewijslast omdat zijn bekering in een eerdere procedure al ongeloofwaardig is bevonden.
8. Tussen partijen is in geschil of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser met zijn verklaringen zijn gestelde geloofsgroei niet aannemelijk heeft gemaakt dan wel dat eisers verklaringen geen nieuwe elementen of bevindingen bevatten die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van zijn opvolgende aanvraag.
8.1.
Verweerder stelt zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt dat de verklaringen van eiser in de huidige asielprocedure geen blijk geven van een wezenlijke verdieping van zijn gestelde christelijke geloof sinds zijn vorige procedure. Zo is de verklaring van eiser dat hij een ander mens is geworden geen nieuwe ontwikkeling omdat hij al in zijn vorige asielprocedure heeft verklaard zich herboren te voelen. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat eiser al tijdens zijn vorige aanvraag heeft aangegeven dat hij het belangrijk vindt anderen te helpen begrijpen wat het christelijk geloof is en dat niet is gebleken waarom zijn huidige beschrijving van helpen nieuw is ten opzichte van zijn vorige asielaanvraag. Dit geldt ook ten aanzien van de verklaringen van eiser over dat hij zijn geloof nu anders in de praktijk brengt dan tijdens zijn vorige asielprocedure. Zo heeft eiser namelijk al in zijn vorige procedure verklaard over dat hij zijn familie heeft vergeven omdat zij hem vogelvrij hadden verklaard. [4] Verweerder stelt niet ten onrechte dat dit geen wezenlijk verschil is met de verklaringen van eisers huidige procedure waarin hij aangeeft dat hij zijn familie voor een grotere zonde heeft vergeven dan voorheen, namelijk dat zijn stam hem vervolgd heeft. [5]
Ook heeft verweerder eiser niet ten onrechte tegengeworpen dat de activiteiten die hij onderneemt, zoals bijbelstudies en andere kerkelijke activiteiten, geen blijk geven van wezenlijke verschillen ten opzichte van zijn vorige asielprocedure. Eiser heeft hierover namelijk ook al tijdens zijn vorige procedure verklaard.
8.2.
Verweerder heeft eiser verder mogen tegenwerpen dat hoewel eiser blijk heeft gegeven van enige kennis van het christendom, dit onvoldoende is om de verklaringen van eiser over zijn motieven voor een bekeringsproces te compenseren. Uit deze kennis blijkt namelijk nog steeds niet dat bij eiser sprake is van een oprechte, innerlijke en diepgewortelde christelijke overtuiging. De gevoelens en ervaringen die eiser ervaart getuigen, zo stelt verweerder niet ten onrechte, niet van een verdieping van het christelijke geloof ten opzichte van de eerdere aanvraag. Het betoog van eiser dat het op de weg van verweerder had gelegen om verdere vragen te stellen over zijn kennis van het geloof slaagt niet. De rechtbank volgt verweerder in zijn op zitting ingenomen standpunt dat eiser in het gehoor bij zijn huidige aanvraag voldoende de gelegenheid heeft gehad om aan te geven dat hij nu (veel) meer kennis van het christendom heeft. Zo is tijdens het gehoor meerdere malen gevraagd of eiser kan vertellen over zijn geloofsgroei, wat veranderd is ten opzichte van voorgaande procedures en in hoeverre dit afwijkt van eisers eerdere ervaringen met het geloof. [6] Het is aan eiser om hierover verder zijn relaas te doen. De rechtbank brengt nogmaals ter herinnering dat bij een opvolgende aanvraag een zwaardere bewijslast op eiser ligt. Dat eiser vervolgens niets heeft verklaard over zijn gegroeide kennis van het christendom, maar enkel herhaalt wat hij in eerdere procedures al naar voren heeft gebracht, komt voor zijn eigen rekening en risico.
8.3.
Verder is de rechtbank, anders dan eiser, van oordeel dat verweerder zich voldoende rekenschap heeft gegeven van het geheel van eisers verklaringen over zijn bekering tot het christendom. In het voornemen verwijst verweerder meerdere malen expliciet naar verklaringen uit eisers vorige procedure en huidige procedure ter beoordeling van de vraag of sprake is van nieuwe elementen en bevindingen. De stelling van eiser dat verweerder zijn leven voorafgaand aan zijn bekering tot heden als uitgangspunt had moeten, volgt de rechtbank niet. Verweerder wijst er terecht op dat een opvolgende aanvraag geen volledige herkansing is van hetgeen in de eerdere procedures vast is komen te staan.
8.4.
De verwijzingen van eiser naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 16 februari 2017, [7] zittingsplaats Rotterdam van 15 mei 2019, [8] zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 8 juli 2018 [9] en van deze zittingsplaats van 16 december 2019, [10] kunnen hem evenmin baten omdat geen sprake is van vergelijkbare situaties. In de uitspraak van zittingsplaats Middelburg was sprake van een situatie waarin verweerder de vreemdeling tegenwierp dat verklaringen uit de voorgaande procedure tegenstrijdig waren met de verklaringen uit de huidige procedure. Over de uitspraak van zittingsplaats Rotterdam stelt verweerder terecht dat geen sprake is van vergelijkbare situaties omdat daar sprake was van een buiten behandeling stelling. De rechtbank volgt verder de toelichting van verweerder dat in de uitspraak van zittingsplaats ’s-Hertogenbosch sprake was van een situatie waarin verweerder de herkomst van de vreemdeling niet volgde, daarvan is hier geen sprake. In de uitspraak van deze zittingsplaats had de rechtbank geoordeeld dat verweerder de verklaringen van de vreemdeling tijdens het gehoor opvolgende aanvraag onvoldoende inhoudelijk op de eigen merites had beoordeeld en ter zijde geschoven onder verwijzing naar het eerdere oordeel tijdens de vorige procedure. Ook daarvan is hier geen sprake nu al is overwogen dat eiser meerdere malen de kans heeft gehad om te verklaren over de redenen achter zijn herhaalde aanvraag. Ook het beroep op het rapport van Stichting Gave [11] kan niet slagen omdat dit een algemeen stuk is en het is aan eiser om met zijn eigen verklaringen zijn proces van bekering aannemelijk te maken. De beroepsgrond slaagt niet.
Verklaringen van derden
9. Verder is tussen partijen in geschil of eiser met de door hem ingebrachte verklaringen van derden zijn bekeringsproces voldoende aannemelijk heeft gemaakt en of deze verklaringen nieuwe relevante elementen of bevindingen betreffen die af kunnen doen aan eisers vorige asielprocedure. Eiser voert aan dat verweerder door zijn aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van relevante elementen en bevindingen in strijd heeft gehandeld met het arrest L.H.. Nog los van het feit dat deze verklaringen nieuwe bewijsmiddelen betreffen die dateren van na eisers vorige asielprocedure, tonen deze verklaringen volgens eiser ook aan dat bij hem sprake is van geloofsgroei, wat betekent dat zijn bekering nu wel geloofwaardig kan worden geacht. Eiser meent dat verweerder daarom te snel heeft geconcludeerd dat de overgelegde verklaringen van derden niet als novum kunnen worden aangemerkt en dat verweerder deze verklaringen ten onrechte ter zijde heeft geschoven. Verweerder stelt zich daarentegen op het standpunt dat het bestreden besluit in lijn is met het arrest L.H. Niet is enkel op basis van de omstandigheid dat de overgelegde derdenverklaringen subjectieve (steun)verklaringen betreffen van derden en/of kerkgenootschappen, geconcludeerd dat de verklaringen niet zijn aan te merken als nieuwe elementen en bevindingen. Volgens verweerder zijn deze verklaringen inhoudelijk op hun bewijswaarde geduid en bevestigen deze verklaringen slechts een reeds niet bestreden omstandigheid.
9.1.
De rechtbank overweegt dat uit het arrest L.H. volgt dat artikel 40, tweede lid, van de Procedurerichtlijn eraan in de weg staat dat verweerder een nieuw document dat ter onderbouwing van een volgend asielverzoek is overgelegd automatisch als nieuw element of nieuwe bevinding verwerpt op de enkele grond dat de authenticiteit van dat document niet kan worden vastgesteld. Verder volgt uit dit arrest dat de beoordeling of sprake is van een nieuw element plaatsvindt in twee gescheiden stappen. In de eerste plaats (stap 1) moet verweerder onderzoeken of het element niet al bij de beoordeling van de eerdere aanvraag is betrokken. Vervolgens (stap 2) moet verweerder nagaan of sprake is van een relevant element wat betekent dat verweerder, in de bewoordingen van artikel 40, derde lid, van de Procedurerichtlijn, de vraag moet beantwoorden of het element de kans aanzienlijk groter maakt dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. [12] Het Hof van Justitie heeft benadrukt dat het daarvoor niet noodzakelijk is dat verweerder (op voorhand) overtuigd is dat het nieuwe element alsnog tot inwilliging van de asielaanvraag leidt. [13] Pas indien beide ontvankelijkheidsvoorwaarden bevestigend worden beantwoord, komt verweerder toe aan de inhoudelijke behandeling van de opvolgende aanvraag.
9.2.
Weliswaar heeft verweerder de stappen in de besluitvorming niet kenbaar gescheiden beoordeeld aangezien het bestreden besluit is van vóór het arrest L.H., maar naar het oordeel van de rechtbank blijkt dit onderscheid wel impliciet uit de besluitvorming van verweerder. Zo erkent verweerder onderaan pagina 2 van het bestreden besluit dat eiser verklaringen van derden heeft overgelegd die dateren van na zijn voorgaande asielprocedure. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Aan de eerste stap is daarom voldaan.
9.3.
Over de tweede stap is de rechtbank, anders dan eiser, van oordeel dat daaraan niet is voldaan omdat deze verklaringen van derden de kans niet aanzienlijk groter maken dat eiser in aanmerking komt voor internationale bescherming. Weliswaar houden deze verklaringen verband met eisers oorspronkelijke asielmotief, namelijk dat eiser bekeerd is tot het christendom. Maar verweerder heeft kunnen concluderen dat deze verklaringen geen nieuw licht werpen op zijn asielmotief. Deze verklaringen zijn namelijk slechts een bevestiging van eisers kerkelijke activiteiten zoals zijn doop, dat hij kerkdiensten bijwoont, bijbellessen volgt en anderen evangeliseert. Hetgeen in zijn vorige procedure ook al naar voren is gebracht en door verweerder ook niet is weersproken. Verweerder heeft alle overgelegde verklaringen kenbaar meegenomen in de beoordeling en inhoudelijk op hun bewijswaarde geduid. Zo stelt verweerder niet ten onrechte dat de verklaring van de [gemeente 1] van 16 maart 2019 ziet op 2017. Aangezien deze verklaring ziet op de periode van eisers vorige asielprocedure, kan het alleen al daarom niet zijn gestelde geloofsgroei staven. Met betrekking tot de verklaringen van [kerkgenoot 3] van 11 juli 2018 en 15 maart 2019, [kerkgenoot 5] van 18 maart 2019 en [kerkgenoot 6] van 13 maart 2021 stelt verweerder niet ten onrechte dat de verklaringen slechts enkele geloofsactiviteiten beschrijven die eiser bijwoont en de beschrijving ervan zeer summier is. Ook zeggen de verklaringen weinig anders dan wat eiser zelf al heeft verklaard. Hetzelfde geldt voor de verklaring van [kerkgenoot 8] van 31 mei 2021. Ook de verklaring van [kerkgenoot 7] van 27 mei 2021 geeft geen aanleiding om anders te oordelen. Verweerder heeft daarbij mogen betrekken dat dit een verklaring is die een eigen oordeel geeft over de oprechtheid van eisers bekering. Daaraan komt slechts beperkt gewicht toe omdat het in de eerste plaats aan eiser is om aan te geven wat nieuw is ten opzichte van zijn vorige procedure, maar ook met deze verklaringen blijft eiser voorbeelden herhalen van verklaringen die hij eerder heeft afgelegd tijdens zijn vorige asielprocedure. Ten slotte stelt verweerder niet ten onrechte dat ook het certificaat van de cursus enkel aantoont dat eiser (nog steeds) cursus volgt. Verweerder heeft eiser daarom mogen tegenwerpen dat de verklaringen van derden eisers gestelde geloofsintensivering niet inzichtelijk maken en dat deze verklaringen geen relevante nieuwe elementen of bevindingen betreffen die af kunnen doen aan zijn vorige asielprocedure. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Op zitting heeft eiser verder betoogd dat verweerder ten onrechte voorbij is gegaan aan de bovengenoemde derdenverklaringen. De verklaringen zijn afgelegd door deskundigen, namelijk priesters en mensen die kerken leiden. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 12 mei 2021 [14] volgt dat zwaarder belang aan de verklaringen van zulke derden dient te worden gehecht.
10.1.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 12 mei 2021 onder meer overwogen dat het verweerder vrij staat om bij zijn beoordeling een doorslaggevend gewicht toe te kennen aan ontoereikende verklaringen van een vreemdeling over de motieven voor en het proces van bekering. Verweerder moet wel kenbaar motiveren wat hij van de verklaringen van een vreemdeling over de overige twee elementen (kennis van het geloof en de activiteiten) vindt en waarom die verklaringen diens ontoereikende verklaringen over het eerste element niet kunnen compenseren. Verder volgt uit bovengenoemde uitspraak dat verweerder ook daadwerkelijk en kenbaar moet motiveren hoe hij overgelegde verklaringen van derden heeft gewogen in het licht van de door de vreemdeling tegenover hem afgelegde en ongeloofwaardig geachte verklaringen over de gestelde bekering. Zo zal inzichtelijk en voor de bestuursrechter beter toetsbaar worden welk gewicht aan verklaringen van derden is toegekend.
10.2.
Gelet op al het hierboven overwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder in deze procedure heeft voldaan aan de door Afdeling voorgeschreven wijze van motiveren en dat verweerder de inhoud van de derdenverklaringen kenbaar in zijn beoordeling heeft betrokken. Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd aangegeven waarom deze verklaringen eisers ontoereikende verklaringen over zijn proces van en motieven voor bekering niet kunnen compenseren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gewicht toegekend aan deze verklaringen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van relevante nieuwe elementen of bevindingen zoals bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000. Daarom is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in aanwezigheid vanmr. S.H.M. Aben, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.ECLI:EU:C:2021:478.
2.Zie de uitspraak van 3 november 2017 van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, zaaknummer NL17.1911 (niet gepubliceerd) (eerste procedure) en de uitspraak van 11 maart 2019 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zaaknummer 201901435/1/V2 (niet gepubliceerd) (tweede procedure).
4.Zie pagina 19 en pagina 22 van het gehoor van de tweede aanvraag.
5.Zie pagina 6 en 9 van het gehoor van de huidige aanvraag.
6.Zie pagina 4, tot en met 9 van het gehoor van de huidige aanvraag.
8.Zaaknummer NL19.9787 (niet gepubliceerd).
9.Zaaknummer NL18.9998 (niet gepubliceerd).
10.Zaaknummer NL19.24425 (niet gepubliceerd).
11.Het rapport van Stichting Gave ‘Asielbeoordeling bekeerlingen. Bespreking WI 2018/10’ van 5 juli 2018, vindplaats https://juridisch.gave.nl/wp-content/uploads/2018/08/Bespreking-WI-2018-
12.Punt 53 van het arrest.
13.Punt 62 van het arrest.