ECLI:NL:RBDHA:2021:13025

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 november 2021
Publicatiedatum
26 november 2021
Zaaknummer
NL21.16019 en NL21.16022
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Iraanse eisers op grond van ongeloofwaardigheid van bekering tot het christendom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 november 2021 uitspraak gedaan in de asielaanvragen van twee Iraanse eisers, die zich hebben bekeerd tot het christendom. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft hun aanvragen afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de geloofwaardigheid van hun bekering in twijfel werd getrokken. De eisers, geboren in respectievelijk 1977 en 1993, hebben verklaard dat zij problemen hebben ondervonden in Iran vanwege hun bekering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de eisers inconsistent en tegenstrijdig waren, en dat de elementen die als geloofwaardig werden beschouwd, onvoldoende zwaarwegend waren om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel.

De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de Staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bekering van eiser ongeloofwaardig was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de problemen die eisers vanwege hun bekering zouden ondervinden, niet aannemelijk waren. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvragen als kennelijk ongegrond bevestigd, omdat de eisers hun identiteit en nationaliteit niet konden vaststellen door het vernietigen van hun Iraanse paspoorten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de aanvragen van eisers op juiste gronden zijn afgewezen en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.16019 en NL21.16022

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer 1] , eiser

[eiseres], V-nummer: [V-nummer 2] , eiseres
(samen te noemen: eisers)
(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Mackic).

ProcesverloopBij besluiten van 4 oktober 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d en e. Verder heeft verweerder aan eisers geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en geen uitstel van vertrek verleend. Aan eisers wordt een vertrektermijn onthouden en zij dienen Nederland onmiddellijk te verlaten. Tevens is eisers een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De rechtbank heeft de beroepen, tezamen met de zaken NL21.16020 en NL21.16023, op 4 november 2021 op zitting behandeld. Eisers zijn (door middel van een beeldverbinding/telehoren) verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen N. Vakili. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaan deze zaken over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag 1] 1977. Eiseres is geboren op [geboortedag 2] 1993.
Eisers hebben de Iraanse nationaliteit. Eisers hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat dat zij zich hebben afgewend van de islam en zijn bekeerd tot het christendom. Eisers stellen dat zij hierdoor problemen hebben gekregen in Iran en dat deze problemen de directe aanleiding was voor hun vertrek uit Iran.
2. De asielrelazen van eisers bevat volgens verweerder de volgende relevante
elementen:
Identiteit, nationaliteit en herkomst;
Afwending van de islam;
Bekering tot het christendom;
Problemen vanwege hun bekering.
3. Verweerder vindt elementen 1 en 2 geloofwaardig. Verweerder vindt de elementen
3 en 4 niet geloofwaardig. Verweerder heeft aan de ongeloofwaardigheid van de elementen 3 en 4 ten grondslag gelegd dat eisers bevreemdingwekkende, tegenstrijdige en wisselende verklaringen hebben afgelegd. Volgens verweerder zijn de wel geloofwaardig geachte elementen onvoldoende zwaarwegend om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw 2000.
Wat vinden eisers in beroep?
4. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten en stellen dat verweerder hun
asielaanvragen ten onrechte heeft afgewezen. Eisers stellen dat verweerder hun bekering tot het christendom en hun problemen vanwege de bekering ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht.
Eisers stellen dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bevreemdingwekkend is dat eiser niet expliciet heeft gezegd dat [A] in Nederland woont. Eisers betogen dat de verblijfplaats van [A] niet relevant is voor de bekering en dat zijn woonplaats in de correcties en aanvulling is aangegeven. Verder betogen eisers dat het toeval is dat [A] twee vrienden heeft met ongeveer dezelfde naam ( [eiser] en [B] ). Ook stellen eisers dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er reden is voor twijfel aan de geloofwaardigheid van de bekering van eiser, omdat zijn bekeringsverhaal (over de mishandeling in detentie van zijn vriend [C] ) gelijkenissen heeft met het relaas van [A] . Eisers stellen dat de mishandeling en misbruik in detentie in Iran vaker voorkomt. Eisers hebben in beroep een overlijdensbericht van [C] overgelegd om hun relaas te onderbouwen.
Verder stellen eisers met betrekking tot hun motief en het proces van bekering dat verweerder ten onrechte hun verklaringen met betrekking tot hun depressie niet nader heeft beoordeeld. Verweerder heeft de besluiten onvoldoende gemotiveerd.
Daarbij heeft verweerder zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers er niet in zijn geslaagd om hun kennis van het christendom persoonlijk te maken. Eisers stellen dat zij één Bijbelboek (Mattheus) tot zich hebben genomen, maar dat zij zich meer kennis hebben eigengemaakt door gesprekken te voeren met [A] , doordat zij een film over Jezus hebben bekeken en door Bijbelteksten op hun telefoon te lezen. Eisers menen dat zij in Iran geen mogelijkheden hadden het christendom met anderen te bespreken of naar de kerk te gaan. Eisers betogen dat hun uiteindelijke bekering was ingegeven door gevoel en niet door ratio). Eisers stellen dat een emotionele beslissing ook bij hoogopgeleide personen kan voorkomen.
Eisers voeren verder aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaring van eiser over het contact met zijn zakenpartner tegenstrijdig is met de verklaring van eiseres. Daarbij stellen eisers dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het opmerkelijk is dat eiser het filmpje (waarin eisers openlijk spreken over hun geloof) op een laptop in de bureaula van zijn kantoor heeft bewaard. Eisers waren ervan overtuigd dat het filmpje veilig was en dat er geen aanleiding was om het in de kluis te bewaren.
Eisers betogen verder dat eiser de paspoorten niet te kwader trouw heeft vernield, maar dat hij dit op advies van de reisagent heeft gedaan.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Verwijzing naar de zienswijze
5. Voor zover eisers verzoeken om hun zienswijze als in hun gronden van beroep
herhaald en ingelast te beschouwen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in de bestreden besluiten gemotiveerd is ingegaan op wat eisers in hun zienswijze hebben aangevoerd. Voor zover eisers in beroep niet hebben aangegeven dat en in welke zin verweerder in zijn motivering tekort is geschoten, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Het enkel verwijzen naar de zienswijze kan immers niet leiden tot een vernietiging van de bestreden besluiten.
Ten aanzien van de bekering van eiser tot het christendom
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat uit het relaas van eiser blijkt dat de directe aanleiding van zijn bekering tot het christendom de zelfmoord van zijn vriend [C] was. Eiser heeft hierover verklaard dat deze vriend is opgepakt in Iran bij een demonstratie en twee weken heeft vastgezeten. Tijdens deze twee weken is deze vriend volgens de verklaringen van eiser drie keer verkracht. De aanleiding hiervoor was een Fatwa van de geestelijke [geestelijke] op grond waarvan politieke gevangenen mochten worden verkracht en de daders zouden worden beloond. Na zijn vrijlating heeft deze vriend zelfmoord gepleegd. Eiser heeft verklaard dat hij hierdoor (verder) depressief werd en hij geestelijk kapot was. Eiser werd toen gebeld door [A] die hem zei dat hij een film over Jezus moest kijken. Eiser is in de periode daarna bekeerd door [A] .
6.1.
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bevreemdingwekkend is dat eiser niet heeft verklaard dat [A] in Nederland woont. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat dit van eiser wel mocht worden verwacht. De rechtbank is het met verweerder eens dat dit tot twijfel leidt aan de geloofwaardigheid van de bekering.
6.2.
Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat het relaas van eiser op het punt van de bekering grote gelijkenissen vertoont met het relaas van [A] . Eiser heeft het nader gehoor in de zaak van [A] toegevoegd aan het dossier en daarin leest de rechtbank dat de bekering van [A] een vrijwel identieke aanleiding had als de bekering van eiser. [A] heeft ook verklaard dat hij een vriend heeft (genaamd [eiser] ) die is opgepakt tijdens demonstaties in Iran, ook deze vriend heeft vervolgens vast gezeten en is in de gevangenis een aantal keer verkracht vanwege de Fatwa van [geestelijke] . Deze vriend heeft ook na zijn vrijlating zelfmoord gepleegd, waardoor [A] (verder) depressief werd en zich uiteindelijk heeft bekeerd tot het christendom. Verweerder stelt zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt dat het asielrelaas van eiser op dit essentiële punt zulke grote gelijkenissen vertoont met het asielrelaas van [A] dat dit ernstig afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de bekering van eiser.
6.2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de in beroep overgelegde overlijdensakte van [C] niet leidt tot een ander oordeel op dit punt. De rechtbank stelt vast dat op de akte niet is te zien op welke wijze [C] is overleden. De overlijdensakte kan derhalve de stelling dat [C] na zijn gevangenschap zelfmoord heeft gepleegd niet onderbouwen. Ook de ter zitting afgelegde verklaring van [A] dat hij eiser heeft bekeerd, biedt naar het oordeel van de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gelijkenissen tussen beide relazen ernstig afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van de bekering van eiser. [A] is op dit punt geen objectieve bron, aangezien door de gelijkenissen mogelijk ook twijfel kan ontstaan aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas. Daarnaast heeft [A] door zijn verklaring dat hij eiser heeft bekeerd, de geconstateerde gelijkenissen en de daardoor ontstane afbreuk aan de geloofwaardigheid van de bekering van eiser niet weggenomen.
6.3.
Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser hoofdzakelijk in algemeenheden heeft verklaard over zijn kennismaking en persoonlijke ervaringen met het christendom. Er zijn aan eiser voldoende vragen gesteld over zijn kennis, over de nadelen die een bekering zou kunnen hebben en over wat het christendom eiser heeft gebracht. Verweerder heeft voorts voldoende gemotiveerd dat eiser er niet in is geslaagd om zijn kennis van het christendom en de Bijbel persoonlijk te maken. Eiser verklaart alleen één Bijbelboek (Mattheus) te hebben gelezen, een film over Jezus te hebben gekeken en te hebben gesproken met [A] over het geloof. De rechtbank volgt de stelling van verweerder dat van eiser in alle redelijkheid verwacht mag worden dat hij in twee jaar de inhoud van meer dan één Bijbelboek tot zich kan nemen, temeer omdat hij hoogopgeleid is en op de hoogte was van de gevolgen van een bekering in Iran. Verweerder heeft zich verder op goede gronden op het standpunt gesteld dat het ongerijmd en bevreemdend is dat eiser zonder veel onderzoek te hebben gedaan tot het christendom is bekeerd. Dat zijn bekering volgens eiser was ingegeven door gevoel en niet door de ratio, maakt het naar het oordeel van de rechtbank niet dat van eiser niet had mogen worden verwacht dat hij zich verder had verdiept in het christendom. Verweerder stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat uit de verklaringen van eiser volgt dat hij zich ook na zijn bekering nog niet veel meer heeft verdiept in het christendom. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser over zijn gevoelens na het lezen van het verhaal van Petrus summier heeft verklaard.
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich gelet op het voorgaande niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bekering van eiser tot het christendom ongeloofwaardig is. Dat verweerder volgens eiser in het bestreden besluit niet expliciet is ingegaan op zijn depressie en geestelijke gemoedstoestand voorafgaand aan zijn bekering en daarmee niet alle motieven van de bekering heeft beoordeeld, leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de directe aanleiding voor de bekering de zelfmoord van zijn vriend [C] was en dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom op dit punt ernstige twijfel aan de geloofwaardigheid van de bekering is ontstaan.
Ten aanzien van de bekering van eiseres tot het christendom
7. Volgens de verklaring van eiseres is de voornaamste reden voor haar bekering
gelegen in de bekering van eiser. De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat verweerder de bekering van eiser niet geloofwaardig heeft kunnen bevinden. Verweerder heeft zich daarom niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat reeds hierom afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van de bekering van eiseres.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich verder op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet geloofwaardig heeft verklaard over haar motief en proces van bekering. De rechtbank volgt de stelling van verweerder dat er aan eiseres tijdens het gehoor voldoende vragen zijn gesteld over haar motief van bekering. Er is aan haar gevraagd hoe zij zich sinds het zien van de film over Jezus heeft verdiept in het christendom, hoe zij is veranderd en wat voor ander ‘gevoel’ ze heeft sinds haar bekering. De rechtbank is het met verweerder eens dat eiseres haar motief om te bekeren tot het christendom geenszins persoonlijk heeft gemaakt. De rechtbank volgt de stelling van verweerder dat eiseres onvoldoende heeft uitgelegd hoe haar gevoelens van depressie de aanleiding waren voor de bekering tot het christendom en hoe haar bekering haar gevoelens heeft veranderd of haar depressie heeft weg kunnen nemen.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich ook op goede gronden op het standpunt gesteld dat het eiseres aangerekend kan worden dat zij niet veel kennis over het christendom heeft. Van haar mag verwacht worden dat zij de belangrijkste feestdagen (o.a. Pasen) kent. Hierbij speelt een rol dat eiseres een hoogopgeleide vrouw is. Daarbij is de rechtbank het met verweerder eens dat het bevreemdend is dat eiseres aan de ene kant stelt geringe kennis te hebben van het christendom en dat zij de Bijbel maar voor een gedeelte heeft gelezen, maar dat zij anderzijds wel één specifiek verhaal van ‘Martha en Maria’ gedetailleerd kan vertellen. De rechtbank volgt ook de stelling van verweerder dat de geloofwaardigheid van de bekering van eiseres in twijfel wordt getrokken, omdat zij verklaart dat het geloof haar gevoelsmatig is ingegeven, maar niet kan verklaren welk aspecten van het christendom haar hebben veranderd.
7.3.
Verweerder heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het niet in is te zien dat eiseres zich heeft laten bekeren voordat zij voldoende onderzoek had gedaan en veel kennis had van het christendom. Het is te verwachten dat eiseres, zeker in een land als Iran waar de doodstraf staat op bekering, meer onderzoek zou hebben gedaan.
7.4.
Verweerder heeft zich gelet op het voorgaande niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de bekering van eiseres tot het christendom ongeloofwaardig is.
Problemen van eisers vanwege hun bekering
8. De rechtbank is het met verweerder eens dat de problemen van eisers vanwege hun bekering ongeloofwaardig zijn. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers tegenstrijdig hebben verklaard over het ontstaan van hun problemen. Eiser heeft immers verklaard dat de problemen zijn ontstaan nadat hij één keer met zijn compagnon over het christendom en zijn bekering heeft gesproken, terwijl eiseres heeft verklaard dat eiser zijn compagnon niet alleen heeft verteld over zijn bekering maar dat zij ook samen naar christelijke preken en films hebben gekeken.
8.1.
De rechtbank is het verder met verweerder eens dat het niet aannemelijk wordt geacht dat eiser door zijn zakenpartner is verraden naar aanleiding van een woordenwisseling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser ongerijmd heeft verklaard over het verraad van zijn zakenpartner. Eiser heeft enerzijds verklaard dat hij zijn zakenpartner erg vertrouwde. Anderzijds heeft eiser verklaard dat zijn zakenpartner na een woordenwisseling meteen naar de autoriteiten zou zijn gegaan. Daarbij volgt de rechtbank de stelling van verweerder dat het niet in valt te zien waarom de zakenpartner eiser zou willen verraden.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers vaag en wisselend hebben verklaard over de veiligheidsrisico’s als christen in Iran. Verweerder heeft het bevreemdingwekkend kunnen vinden dat eiser een filmpje (waarin hij en eiseres hun geloof openlijk bespreken) in zijn bureaula had opgeborgen en niet in zijn kluis. Verweerder heeft zich ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers wisselend hebben verklaard over of zij op de hoogte waren van de risico’s van het opnemen van een dergelijk filmpje en het bezitten van religieus materiaal.
Afwijzing aanvraag als kennelijk ongegrond
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder de aanvragen van eisers op grond van
artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d en e, van de Vw 2000 als kennelijk ongegrond
heeft afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag op juiste
gronden als kennelijk ongegrond heeft afgewezen. Immers, eiser heeft verklaard hun Iranese paspoorten te hebben vernietigd, terwijl hij weet dat hiermee zijn identiteit, nationaliteit en herkomst kunnen worden vastgesteld. Hiermee is voldaan aan het bepaalde in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000
.Hetgeen eisers hierover hebben aangevoerd is onvoldoende voor een ander oordeel.
9.1.
Daarbij volgt de rechtbank de stelling van verweerder dat de gelijkenis van de bekering van eiser en het relaas van [A] ertoe leidt dat de verklaringen van eiser over de start van zijn bekeringsproces als kennelijk vals moeten worden beschouwd. Hiermee is voldaan aan het bepaalde in artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000
.Hetgeen eisers hierover hebben aangevoerd is onvoldoende voor een ander oordeel.
Conclusie
10. De beroepen zijn ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr.N.Y. Majoor, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.