ECLI:NL:RBDHA:2021:1307

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 februari 2021
Publicatiedatum
19 februari 2021
Zaaknummer
NL20.6147 en NL20.6149
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van intrekking verblijfsvergunning asiel voor Syrische nationaliteit met beroep op gelijkheidsbeginsel

In deze zaak hebben eisers, van Syrische afkomst, in 2013 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verkregen. In 2016 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid hun verblijfsvergunning ingetrokken, omdat zij hun Armeense nationaliteit hadden verzwegen. Deze intrekking werd in 2018 onherroepelijk. In 2019 dienden eisers een opvolgende aanvraag in, maar deze werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van nieuwe elementen. Eisers voerden aan dat er sprake was van willekeur en dat hun verzoek tot heroverweging van de intrekking op basis van het gelijkheidsbeginsel onvoldoende was behandeld. De rechtbank oordeelde dat eisers voldoende bewijs hadden geleverd van gelijke gevallen, waarbij in andere zaken de intrekking van verblijfsvergunningen was stopgezet. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en droeg verweerder op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij de proceskosten van eisers werden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.6147 (beroep eiser)
NL20.6149 (beroep eiseres)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , eiser,

V-nummer: [#]
[eiseres], eiseres,
V-nummer: [#]
samen te noemen eisers,
(gemachtigde: mr. A.W. Eikelboom),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

ProcesverloopBij besluiten van 2 maart 2020 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de verzoeken om een voorlopige voorziening met zaaknummers NL20.6148 en NL20.6150, plaatsgevonden op
30 juli 2020.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting, heeft de rechtbank het onderzoek op 3 augustus 2020 heropend en de verzoeken om een voorlopige voorziening toegewezen.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op het beroep van de gemachtigde van eisers op het gelijkheidsbeginsel.
Op 6 augustus 2020 heeft verweerder een reactie gegeven. De rechtbank heeft de gemachtigde van eisers vervolgens in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.
De gemachtigde van eisers heeft hier op 20 augustus 2020 gebruik van gemaakt.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting voortgezet op 19 november 2020.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Op deze zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en heeft met partijen afgesproken dat de gemachtigde van eisers in de gelegenheid wordt gesteld zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel nader te onderbouwen door het overleggen van geanonimiseerde stukken. Partijen hebben aangegeven na het indienen van deze stukken geen nadere zitting te wensen.
Op 3 december 2020 heeft de gemachtigde van eisers zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel nader onderbouwd, waarop de rechtbank verweerder op 4 december 2020 de gelegenheid heeft gegeven hierop te reageren. Verweerder heeft hier bij brief van 18 december 2020 gebruik van gemaakt.
De rechtbank heeft het onderzoek vervolgens gesloten op 1 februari 2021.

Overwegingen

1. Eisers hebben de Syrische nationaliteit en zijn geboren op [geboortedatum 1] respectievelijk [geboortedatum 2] .
Voorgaande procedures
2. Eisers hebben op 19 maart 2013 een aanvraag ingediend om verlening van en verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 28 van de Vw [1] . Bij beschikking van 16 april 2013 is de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw, met ingang van 11 april 2013, geldig tot 11 april 2018.
2.1
Op 13 juni 2016 heeft verweerder een voornemen uitgebracht tot intrekking van de aan eisers verleende verblijfsvergunning. Verweerder heeft op 17 oktober 2016 een intrekkingsgehoor met eisers afgenomen. De verblijfsvergunning van eisers is vervolgens bij beschikking van 28 november 2016 ingetrokken met terugwerkende kracht tot 11 april 2013, op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, omdat eisers hun Armeense nationaliteit hadden verzwegen en omdat Armenië daarom als veilig derde land voor eisers kan worden aangemerkt. Deze beschikking is bij uitspraak van 27 november 2018 van de Afdeling [2] onherroepelijk geworden. [3]
2.2
Eisers hebben op 5 april 2018 een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Bij beschikking van 28 november 2018 is deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 2 mei 2019 van deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard. [4]
Onderhavige aanvraag
3. Eisers hebben op 1 juli 2019 middels het M35-O formulier te kennen gegeven een opvolgende aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel te willen indienen. Op 4 juli 2019 heeft verweerder het voornemen uitgebracht de aanvraag buiten behandeling te stellen. Op 11 juli 2019 hebben eisers een zienswijze uitgebracht met nadere informatie. Verweerder heeft daarop het voornemen de aanvraag buiten behandeling te stellen laten vervallen.
3.1
Op 26 februari 2020 hebben eisers een aanvullende zienswijze ingediend. Eisers zijn op 27 februari 2020 in de gelegenheid gesteld deze aanvraag toe te lichten tijdens een gehoor opvolgende aanvraag. Verweerder heeft op diezelfde dag een voornemen uitgebracht. Bij brief van 28 februari 2020 hebben eisers een zienswijze ingediend.
3.2
Eisers hebben in de zienswijze tevens verzocht de besluiten tot intrekking van 28 november 2016 te heroverwegen.
3.2
Op 2 maart 2020 heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw, omdat sprake is van opvolgende aanvragen waaraan eisers geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag hebben gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
Het verzoek tot heroverweging van de intrekkingsbesluiten is door verweerder afgewezen.
Toegang tot Armenië
4. Eisers voeren aan dat zij geen toegang zullen krijgen tot Armenië. Hiertoe wijzen eisers op een e-mail van de Armeense ambassade van 6 december 2019, waarin staat dat een aanvraag tot het afgeven van een laissez-passer (LP) zal worden geweigerd indien iemand niet de Armeense nationaliteit bezit. Vast staat dat eisers de Armeense nationaliteit niet meer hebben. Het is in strijd met artikel 8 van het EVRM [5] om iemand te dwingen een nationaliteit aan te nemen die zij niet bezitten, en zich te vestigen in een land waar zij niet vandaan komen en geen band mee hebben. De e-mail van de Armeense ambassade is een nieuw relevant element dat verweerder had moeten betrekken bij zijn beoordeling.
4.1
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de e-mail van 6 december 2019 van de Armeense ambassade algemeen van aard is. Hieruit blijkt immers dat de Armeense ambassade geen reactie kan geven op de bijgevoegde documenten van eisers (waaruit volgt dat zij de Armeense nationaliteit in het verleden hebben gehad), en blijkt dat in het algemeen personen die geen burgers van Armenië zijn geen LP kunnen verkrijgen. Het enkele feit dat eisers zelf afstand hebben gedaan van hun Armeense nationaliteit kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot de conclusie dat zij geen toegang zullen krijgen tot Armenië dan wel dat de Armeense autoriteiten eisers niet opnieuw in het bezit zullen stellen van de Armeense nationaliteit. Dit volgt ook uit artikel 3, derde lid, van de Overnameovereenkomst [6] :
“3. Armenië neemt ook personen over die afstand van de nationaliteit van Armenië hebben gedaan sinds zij het grondgebied van een lidstaat zijn binnengekomen, tenzij die personen ten minste een naturalisatietoezegging van die lidstaat hebben gekregen.”
Het beroep van eisers ter zitting dat het dwingen, voor zover al van dwang kan worden gesproken, tot het aannemen van een nationaliteit van een ander land strijdig zou zijn met artikel 8 van het EVRM kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen, nu deze stelling onvoldoende is onderbouwd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Eisers voeren verder aan dat zij geen toegang tot Armenië zullen krijgen omdat verweerder geen verzoek tot overname bij de Armeense autoriteiten heeft gedaan, terwijl dit wel noodzakelijk is op grond van artikel 11 van de Overnameovereenkomst. Ook is de termijn zoals genoemd in dit artikel verstreken. Op 28 oktober 2016 (de datum van het intrekkingsbesluit) is de in artikel 11 van de Overnameovereenkomst genoemde termijn van negen maanden gaan lopen. Voor zover eisers bekend is, heeft verweerder niet binnen negen maanden na 28 oktober 2016 een dergelijk overnameverzoek gedaan. Vervolgens waren er ‘juridische belemmeringen’ die aan de overdracht aan Armenië in de weg stonden, maar niet aan het doen van een overnameverzoek. Ook indien zou worden aangenomen dat het instellen van beroep tegen het intrekkingsbesluit een ‘juridische belemmering’ was voor het doen van een overnameverzoek, dan is die termijn inmiddels verstreken. Immers, volgens het artikel dient de overdragende lidstaat (Nederland) dan om verlenging van de termijn te verzoeken. Verweerder heeft niet gemotiveerd en onderbouwd dat tijdig om genoemde verlenging is verzocht. Zelfs indien wel is verzocht om verlenging, dan is die verlenging inmiddels ook verstreken. Op grond van artikel 3 van de Overnameovereenkomst duurt die immers ‘uiterlijk totdat de belemmeringen zijn opgeheven’, hetgeen 28 november 2018 was (de beschikking op de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, nu het beroep daartegen geen schorsende werking had).
5.1
In artikel 11 van de Overnameovereenkomst is het volgende bepaald:
“1. Het overnameverzoek moet bij de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat worden ingediend uiterlijk negen maanden nadat de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat kennis heeft gekregen van het feit dat een onderdaan van een derde land of een staatloze persoon niet of niet meer aan de voorwaarden voor binnenkomst, aanwezigheid of verblijf voldoet. Indien er juridische of praktische belemmeringen zijn waardoor het verzoek niet tijdig kan worden ingediend, wordt de termijn op verzoek van de verzoekende staat verlengd, doch uiterlijk totdat de belemmeringen zijn opgeheven.”
De rechtbank begrijpt het artikel zo, dat verweerder het overnameverzoek bij de Armeense autoriteiten moet indienen uiterlijk negen maanden nadat verweerder kennis heeft gekregen van het feit dat eisers niet of niet meer aan de voorwaarden voor binnenkomst, aanwezigheid of verblijf voldoen. Dit bekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerder gelijk op de dag van het intrekkingsbesluit, 28 oktober 2016, dit overnameverzoek hoefde in te dienen, maar nog negen maanden de tijd had om dit te doen. Ter zitting heeft verweerder bevestigd dat dit overnameverzoek niet is ingediend, en dat het aan de Dienst Terugkeer en Vertrek is om dit overnameverzoek in te dienen. Uit het dossier volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eisers na het intrekkingsbesluit van 28 oktober 2016 bijna constant in procedure zijn geweest, en dus dat eisers steeds aan de voorwaarden voor binnenkomst, aanwezigheid of verblijf voldeden. De stelling van eisers dat verweerder verlenging van de termijn had moeten indienen, volgt naar het oordeel van de rechtbank niet uit artikel 11 van de Overnameovereenkomst, omdat de termijn voor het indienen van het overnameverzoek vooralsnog niet is verstreken. De beroepsgrond slaagt niet.
Veilig derde land
6. Eisers voeren aan dat het niet redelijk is om Armenië aan hen tegen te werpen als veilig derde land. Verweerder heeft ten onrechte de medische documenten ten aanzien van eiser niet in de beoordeling betrokken. Zijn gezondheidssituatie kan relevant zijn voor de beoordeling of Armenië aan eisers kan worden tegengeworpen als veilig derde land. Dat vergt immers een beoordeling van alle relevante omstandigheden, waaronder ook de beschikbaarheid en toegankelijkheid van de noodzakelijke medische behandeling. Nu verweerder dit niet heeft onderzocht, is sprake van een motiveringsgebrek. Eisers hebben nieuwe feiten aangedragen en daarom dient er een volledige (her)beoordeling plaats te vinden van het asielverzoek. Eisers hebben zich gemotiveerd beroepen op alle relevante feiten en omstandigheden die verweerder had moeten meewegen in zijn beoordeling. Hiertoe verwijzen eisers naar een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 december 2019. [7] In het bestreden besluit heeft verweerder slechts gereageerd met de opmerking dat elke zaak op eigen merites wordt beoordeeld en dat reeds vaststaat dat Armenië voor eisers een veilig derde land is. Dit is een motiveringsgebrek. Verder heeft de gemachtigde van eisers ter zitting naar voren gebracht dat verweerder, net als in de zaak van de uitspraak van 19 december 2019 en de vernietiging van de uitspraak van de rechtbank door de Afdeling, niet tijdig heeft uitgelegd welke bronnen zijn gebruikt om te stellen dat Armenië voor eisers een veilig derde land is. Daarnaast verwijst de gemachtigde van eisers ook naar de recente ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden in de regio Nagorno-Karabach en de stukken die hij daartoe heeft ingediend.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond niet kan slagen. Hiertoe verwijst de rechtbank naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 februari 2018 [8] , die is bevestigd door de Afdeling op 27 november 2018 [9] . Daarom staat in rechte vast dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eisers banden hebben met Armenië. Ten aanzien van het beroep op de slechte medische situatie van eiser, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat deze feiten en omstandigheden reeds zijn getoetst in de vorige procedure, waar onder meer aan artikel 3 en 8 van het EVRM en artikel 64 van de Vw is getoetst, en is geoordeeld dat eisers ook op die gronden niet in aanmerking komen voor verblijf.
6.2
De verwijzing van eisers naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 december 2019 kan eisers evenmin baten, nu de Afdeling deze uitspraak op 6 oktober 2020 heeft vernietigd. [10] In die uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat verweerder onder deze omstandigheden (die in het geval van eisers nagenoeg gelijk zijn) terecht geen betekenis heeft toegekend aan de door de vreemdeling aangevoerde omstandigheden dat zij nooit in Armenië heeft gewoond en daar geen familie heeft. Verweerder heeft zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de vreemdeling een zodanige band heeft met Armenië dat het voor haar redelijk zou zijn naar dat land toe te gaan.
6.3
Ten aanzien van de door eisers gestelde verslechterde veiligheidssituatie in Armenië, meer specifiek gericht op de conflictsituatie in Nagorno-Karabach, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich ter zitting terecht op het standpunt heeft gesteld dat dit slechts een regionaal conflict betreft, tussen een deel van Armenië en Azerbeidzjan. Uit de door eisers overgelegde bronnen volgt niet dat deze conflictsituatie naar andere delen van Armenië is geëscaleerd. Afgezien van de hoofdstad van Armenië, is verder niet gebleken van spanningen in de rest van Armenië, waardoor Armenië nog steeds kan worden gezien als veilig derde land. Ook is de rechtbank van oordeel dat verweerder alle relevante bronnen voldoende heeft betrokken bij de beoordeling of Armenië kan worden aangemerkt als veilig derde land voor eisers. De beroepsgrond slaagt niet.
Verzoek tot heroverweging van het intrekkingsbesluit
Standpunt eisers:
7. Eisers voeren aan dat verweerder het verzoek tot heroverweging ten onrechte heeft afgewezen. Eisers hebben in dit kader van dit verzoek een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en hebben het volgende aangevoerd.
7.1.1
Sinds ongeveer een jaar of vier is een Unit bij de IND [11] in Zwolle bezig met het intrekken van verblijfsvergunningen asiel van ‘Armeense Syriërs’. Dit betreffen Syriërs van Armeense etniciteit, die omstreeks 2013 in Nederland asiel hebben aangevraagd en een vergunning hebben gekregen. Enkele maanden tot jaren later is van hen een zogenaamde Vision-treffer bekend geworden, waaruit zou blijken dat zij ten tijde van de asielaanvraag in het bezit waren van een Armeens paspoort. Deze zaken zijn dus vergelijkbaar met de zaak van eisers. De gemachtigde van eisers heeft meerdere van dezelfde zaken lopen in zijn praktijk, maar wijst erop dat verweerder nog meer vergelijkbare zaken heeft lopen waar de gemachtigde van eisers geen zicht op heeft.
7.1.2
Deze zaken lijken voor wat betreft de feiten erg op elkaar. Het zijn zonder uitzondering Syriërs, met soms een Armeens gezinslid. Zij zijn vrijwel altijd afkomstig uit het Noorden van Syrië, in meerderheid uit Aleppo, zoals eisers. De genoemde Vision-treffers zien op een visumaanvraag die in Jerevan zou zijn gedaan, meestal bij de Italiaanse of de Tsjechische ambassade, in grofweg dezelfde periode. In sommige gevallen betrof het en groepsvisum voor verschillende Armeense Syriërs.
7.1.3
De voornemens waarmee de intrekkingsprocedures zijn gestart zijn nagenoeg identiek. Het verloop van de procedures grotendeels ook: de betrokkenen ontkennen elke wetenschap van een Armeens paspoort. Geconfronteerd met meer bewijzen, zoals een foto uit het dossier of een kopie van het vermeende paspoort, geven zij aan dat een eventueel Armeens paspoort in elk geval niet door hen is aangevraagd, maar dat het mogelijk is dat de mensensmokkelaar die zij in de arm hebben genomen om Syrië te ontvluchten, dit heeft geregeld. Dit vindt ook steun in algemene informatie, bijvoorbeeld over het feit dat Armeense paspoorten tijdens de oorlog in Syrië zijn verstrekt aan etnisch Armenen, en dat er grootschalig fraude is gepleegd met Europese visa. De betrokkenen namen vervolgens gewoonlijk contact op met de Armeense ambassade en uit dat contact blijkt dat zij inderdaad de Armeense nationaliteit hebben. Omdat zij dat nooit hebben gewild of geweten, doen zij daar vervolgens afstand van. Dit erkent verweerder in de meeste gevallen.
7.1.4
Op het oog gaat het hier om een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. De achtergrond is hetzelfde, de bewijzen waren hetzelfde. De gemachtigde van eisers heeft een aantal van deze gezinnen bijgestaan, het gaan dan om 18 gezinnen en individuen. Van die 18 zaken heeft verweerder in negen zaken aangegeven dat de betrokkenen hun verblijfsvergunning mochten behouden. In het overgrote deel van die gevallen, namelijk 7 zaken, zijn dit beslissingen die eind vorig jaar of dit jaar zijn genomen. Nu de gemachtigde van eisers bekend is met deze zaken, heeft hij gezien dat dit op relevante punten gelijke zaken betreffen. Ongelijke behandeling van gelijke gevallen is in strijd met het gelijkheidsbeginsel, waardoor eisers een beroep hierop hebben gedaan in deze procedure.
7.1.5
Ten aanzien van de stelplicht en bewijslast brengt de gemachtigde van eisers naar voren dat het in beginsel aan de burger is om een beroep op het gelijkheidsbeginsel zo concreet mogelijk te onderbouwen. Professor Schuurmans [12] heeft daarover opgemerkt dat een bestuursorgaan na een eerste aanzet van de belanghebbende, de bewijsvoeringslast voor het zelfstandige verweer draagt. Deze bewijslastregel wijkt af van de regel bij andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur, omdat het bij uitstek de taak van het bestuursorgaan is om de consistentie van zijn eigen beleid te bewaken, aldus professor Schuurmans. Kortom: het is aan verweerder om consistent te zijn. Als de burger ervan op de hoogte raakt dat daarvan geen sprake is en dat aankaart, zoals in dit geval, dat moet het bestuursorgaan zich inhoudelijk verdedigen.
7.2
De gemachtigde van eisers heeft op de zitting van 30 juli 2020 een geanonimiseerd staatje overgelegd van de zaken die op zijn kantoor lopen waarin staat aangegeven wat er precies met welke zaak is gebeurd, welke feiten en omstandigheden daarin hebben gespeeld of nog steeds spelen, en een geanonimiseerd voorbeeld van de brief waarmee verweerder de intrekkingsprocedure beëindigd heeft. Op de zitting van 19 november 2020 heeft de rechtbank de gemachtigde van eisers in de gelegenheid gesteld om het beroep op het gelijkheidsbeginsel nader te onderbouwen met de geanonimiseerde dossiers van zijn cliënten. De gemachtigde van eisers heeft hieraan op 3 december 2020 voldaan met het overleggen van 25 geanonimiseerde dossiers, een verfijning van het eerder overgelegde staatje en een nadere onderbouwing.
7.2.1
De gemachtigde van eisers heeft in de nadere onderbouwing naar aanleiding van de geanonimiseerde dossiers toegelicht dat uit het door hem overgelegde overzicht blijkt dat verweerder in iets meer dan de helft van de betreffende zaken heeft besloten niet in te trekken. In dit overzicht wordt de stand van zaken in de dossiers vergeleken op het moment van het intrekkingsbesluit, dan wel het moment van het besluit om niet in te trekken, nu dat moment voor het beroep op het gelijkheidsbeginsel cruciaal is. De gemachtigde van eisers stelt dat er geen duidelijk onderscheid te zien is tussen de zaken die zijn ingetrokken en de zaken die uiteindelijk toch niet zijn ingetrokken. In elk geval de zaken met als nummering B, F, G en I lijken voor wat betreft bewijsvoering ten tijde van het bestreden besluit en de verklaringen van betrokkenen erg op die van eisers. Als er wel een relevant onderscheid is, dan is dat voor (de gemachtigde van) eisers niet kenbaar. Nu er geen sprake is van gelijke behandeling is het aan verweerder om te onderbouwen waarom hier geen sprake is van gelijke gevallen.
Standpunt verweerder
7.3
Verweerder stelt voorop dat het aan eisers is om het beroep op het gelijkheidsbeginsel te onderbouwen. Ook met het overleggen van de geanonimiseerde dossiers hebben eisers niet voldoende concreet benoemd op welke zaken zij zich beroepen en zijn zij er onvoldoende in geslaagd om aannemelijk te maken dat sprake is van gelijke gevallen waarin anders is beslist. Door het enkel overleggen van geanonimiseerde stukken wordt verweerder ook niet in staat gesteld om het beroep op het gelijkheidsbeginsel te onderzoeken en gemotiveerd te betwisten. Verweerder weet namelijk niet op welke concrete zaken eisers specifiek een beroep doen in het kader van het gelijkheidsbeginsel. Evenmin kan uit de gronden en de overgelegde stukken worden opgemaakt wat nu maakt dat deze zaken gelijk zouden zijn aan de zaak van eisers. Bovendien wordt opgemerkt door verweerder dat elke zaak op eigen merites wordt beoordeeld en dat er tal van factoren bestaan om wel of niet over te gaan tot intrekking. Dat maakt dat het in dergelijke zaken zelden voorkomt dat sprake is van gelijke zaken.
7.3.1
Op de zitting van 19 november 2020 heeft verweerder toegelicht dat op basis van onderzoek is gebleken dat in de periode 2013-2014 veel Syriërs met een etnisch Armeense achtergrond een Schengenvisum hadden aangevraagd en daarbij geregistreerd stonden met een Armeens paspoort. Veelal was er in deze zaken sprake van een zogenaamde Vision-treffer. Vision is een systeem waarin de Belgische autoriteiten Schengenvisa registreerden. Deze informatie was voor verweerder een duidelijke aanwijzing dat deze groep Syrisch-Armeense asielzoekers, die al in bezit waren gesteld van een verblijfsvergunning in Nederland, aldus ook in het bezit waren van de Armeense nationaliteit.
7.3.2
In de periode 2015-2016 is door de IND besloten om deze zaken, waar er sprake was van een Vision-treffer, op projectmatige wijze op te pakken door in al deze zaken een standaard voornemen tot intrekking uit te brengen. Bij het uitbrengen van deze voornemens is niet van tevoren (uitvoerig) gekeken naar de individuele dossiers. De omstandigheid dat sprake was van indicaties dat onjuiste gegevens waren verstrekt dan wel gegevens waren achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid, vormde voldoende aanleiding om in deze zaken middels een herbeoordelingsprocedure nader onderzoek te verrichten.
7.3.3
Eerst in de besluitvormingsfase (en met medeneming van hetgeen in de zienswijzen werd aangevoerd) kon worden onderzocht of verweerder daadwerkelijk kon overgaan tot intrekking, omdat voldoende aantoonbaar was dat de betreffende vreemdeling onjuiste gegevens had verstrekt dan wel gegevens had achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid. Dit heeft ertoe geleid dat in verscheidene zaken is besloten om de intrekkingsprocedure niet door te zetten vanwege bijvoorbeeld het niet rondkrijgen van de bewijslast rondom de vraag of werkelijk sprake was van het verstrekken van onjuiste gegevens.
7.3.4
Dit kan met verschillende factoren te maken hebben. In verschillende zaken hebben betrokkenen bij hun asielaanvraag in Nederland geen openheid gegeven over het feit dat zij, naast de Syrische nationaliteit, mogelijk ook de Armeense nationaliteit bezaten. Indien na onderzoek wordt vastgesteld dat betrokkene ook de Armeense nationaliteit bezit, is er in het algemeen reden tot herbeoordeling van de verleende asielstatus. De intrekking van de asielstatus op deze grond is in verscheidene uitspraken van de Afdeling bekrachtigd. [13]
7.3.5
Verder kunnen er specifieke omstandigheden bestaan waardoor in bepaalde gevallen een verblijfsvergunning niet kon worden ingetrokken aangezien de vreemdeling (en/of een familielid) bij terugkeer – in dit geval naar Armenië – vrees voor vervolging dan wel een reëel risico op ernstige schade loopt. Ook kan er sprake zijn van een situatie waarin in een specifiek geval geen mogelijkheid bestond (indien vereist) om aanvullend onderzoek via Unit Dublin uit te laten voeren, waardoor het niet mogelijk was de bewijslast rond te krijgen rondom de vraag of werkelijk sprake was van het verstrekken van onjuiste gegevens.
7.3.6
Verweerder heeft ter zitting opgemerkt dat de intrekkingsprocedures van eisers niet tot deze projectmatige aanpak behoren. Uit de voornemens tot intrekking van eisers is gebleken dat verweerder niet enkel op basis van een Vision-treffer een voornemen tot intrekking heeft uitgebracht, maar in het geval van eisers eerst via Unit Dublin aanvullende informatie heeft opgevraagd bij de Italiaanse autoriteiten die is betrokken bij het opstarten van de intrekkingsprocedures.
7.3.7
Deze algemene context geeft enkel aan waarom verweerder in verscheidene zaken van Syrisch-Armeense statushouders heeft besloten om de intrekkingsprocedure niet door te zetten, maar is dus niet specifiek van toepassing op de procedure van eisers. Verweerder benadrukt daarom dat ook op grond van deze context eisers met het enkel overleggen van geanonimiseerde stukken niet concreet hebben benoemd en er onvoldoende in zijn geslaagd aannemelijk te maken dat er sprake is van gelijke gevallen waarin anders is beslist.
7.3.8
Ten aanzien van de geanonimiseerde stukken merkt verweerder op dat in de zaken A tot en met M geen geanonimiseerde zienswijzen zijn overgelegd die bijvoorbeeld onder meer relevante informatie over de vreemdeling kan bevatten waardoor bij voorbaat (zonder aanvullend onderzoek) door verweerder zou kunnen zijn afgezien van het doorzetten van de intrekkingsprocedure. In de zaken A-M, G-I en K-L is eveneens niet inzichtelijk gemaakt of er in die zaken wel of geen intrekkingsgehoor heeft plaatsgevonden waaruit eveneens informatie naar voren kan komen die ook aanleiding kan geven om de intrekkingsprocedure niet door te zetten.
7.3.9
Voorts is er in de zaken A-E, G, I-J en L waarvan de intrekkingsprocedure niet is doorgezet sprake van een of meerdere familieleden waar ook het voornemen bestond om de verblijfsvergunning in te trekken. In de intrekkingsprocedures van deze familieleden kunnen er ook omstandigheden bestaan of naar voren zijn gebracht die aanleiding hebben gevormd om de intrekkingsprocedure niet door te zetten wat vervolgens weer implicaties kan hebben voor verweerder om de intrekkingsprocedure van andere familieleden wel of niet door te zetten.
7.3.10
Aldus hebben eisers op basis van de overgelegde geanonimiseerde stukken, bovendien met inachtneming van de diverse hierboven genoemde factoren onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat er sprake zou zijn van vergelijkbare gevallen waar verweerder niet is overgegaan tot intrekking terwijl verweerder dat in het geval van eisers wel heeft gedaan.
Oordeel rechtbank
7.4
Tussen partijen is niet in geschil dat, ingeval er sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden, een bestuursorgaan kan worden verzocht een besluit dat eerder in rechte is komen vast te staan, in heroverweging te nemen. Een bestuursorgaan beschikt over een zeer ruime discretionaire bevoegdheid als het gaat om een verzoek om terug te komen op een rechtens onaantastbaar besluit. De toepassing van deze bevoegdheid dient uiterst marginaal te worden getoetst. Dit betekent dat de rechtbank een weigering terug te komen op een rechtens onaantastbaar geworden besluit dient te eerbiedigen, tenzij er na het rechtens onaantastbare besluit nieuwe feiten en omstandigheden bekend zijn geworden die het bestuursorgaan tot heroverweging van dat besluit hadden moeten brengen. De rechtbank stelt vast dat de feiten en omstandigheden die in dit geval hebben geleid tot het indienen van een verzoek tot heroverweging primair zijn gelegen in een beroep op het gelijkheidsbeginsel. [14]
7.5
Uit het door de gemachtigde van eisers overgelegde geanonimiseerde overzicht van 3 december 2020 van de 25 intrekkingszaken die op zijn advocatenkantoor lopen met Syriërs die de Armeense nationaliteit hebben of hebben gehad, volgt dat de intrekking in 13 van de 25 zaken is stopgezet door verweerder. Ook volgt hieruit dat alle 25 intrekkingen, op een na, vanwege een Vision-treffer zijn opgestart. Uit dit overzicht volgt duidelijk dat een aantal feiten en omstandigheden met elkaar vergelijkbaar zijn. Zo liepen alle zaken waarvan de intrekking is gestopt rond het jaar 2019-2020, en de intrekkingszaken die zijn doorgezet zijn, op vier zaken na, van een paar jaar eerder. Ook valt duidelijk op te maken wat de verklaringen van de betrokkenen waren, namelijk of hij de Armeense nationaliteit bewust heeft verzwegen, of dat de betrokkene destijds niet wist dat hij de Armeense nationaliteit had, of dat hij de Armeense nationaliteit niet had. Bij de stopzettingen van de intrekkingen had de betrokkene in 10 van de 13 gevallen de Armeense nationaliteit niet. Bij de intrekkingen die zijn doorgezet is dit in 8 van de 12 zaken het geval. De rechtbank gaat er in dit geval vanuit dat de gemachtigde van eisers het niet hebben van de Armeense nationaliteit ook schaart onder het ooit wel hebben gehad van de Armeense nationaliteit, zoals in het geval van eisers. Uit dit overzicht van 3 december 2020 volgt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat in elk geval op een aantal relevante punten sprake is van gelijke gevallen.
7.6
Uit het voornemen tot intrekking van de verblijfsvergunning van eisers van 13 juni 2016 volgt dat ook in hun geval sprake is geweest van een Vision-treffer, anders dan verweerder heeft gesteld. Het enkele feit dat de intrekking niet enkel op basis van een Vision-treffer heeft plaatsgevonden, maar dat in het geval van eisers eerst via Dublin Unit aanvullende informatie is opgevraagd bij de Italiaanse autoriteiten is daartoe naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor het oordeel dat (reeds daarom) geen sprake is van een gelijk geval.
7.7
Onder verwijzing naar hetgeen eisers hiervoor hebben aangevoerd onder 7.1.5., is de rechtbank van oordeel dat eisers hebben voldaan aan de bewijslast door 25 dossiers geanonimiseerd te overleggen, duidelijk te maken welke overeenkomsten er zijn en welke zaken met name overeenkomen met die van eisers. Ten aanzien van de door de gemachtigde van eisers overgelegde geanonimiseerde dossiers is de rechtbank met eisers van oordeel dat in het bijzonder in vier dossiers, B, F, G en I, sprake is van nagenoeg dezelfde feiten en omstandigheden zoals in het geval van eisers. De enkele speculaties van verweerder dat er eventueel andere mogelijkheden zouden kunnen zijn waarom sommige verblijfsvergunningen toch niet zijn ingetrokken, zijn daartoe onvoldoende. De rechtbank is van oordeel dat van de gemachtigde van eisers niet kan worden verwacht dat alle gegevens bekend waren dan wel dat hij alle beslissingen van verweerder op de achtergrond kan weten. Bovendien kan van de gemachtigde van eisers, zoals verweerder kennelijk wenst, niet worden verlangd dat hij alle dossier geanonimiseerd overlegd nu dit in strijd is met de gedragsregels voor de advocatuur. De door eisers overgelegde informatie is naar het oordeel van de rechtbank voldoende concreet waardoor het voor verweerder mogelijk moet zijn de betreffende zaken te achterhalen. Dit geldt te meer nu verweerder ter zitting heeft verklaard dat een klein team bezig is (geweest) met de intrekkingen van de verblijfsvergunningen van Armeense Syriërs. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder zelf had kunnen nagaan wat, indien aanwezig, de verschillen zijn tussen de zaken. Nu verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt waar de verschillen in zitten en dus niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het geen gelijke gevallen betreft, is het verzoek tot heroverweging van eisers onvoldoende gemotiveerd afgewezen. De door verweerder geschetste achtergrond waaruit het beleid inzake deze intrekkingen zou moeten volgen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie leiden dat ieder geval op dezelfde wijze is beoordeeld. Bovendien heeft de gemachtigde van eisers reeds al zijn zaken overgelegd, en kan hij niet weten wat de feiten en omstandigheden zijn in de andere intrekkingszaken die bij andere advocaten lopen.
7.8
Het enkele standpunt dat iedere zaak op zijn eigen merites wordt beoordeeld, kan in dit geval niet slagen, nu de gemachtigde van eisers genoegzaam heeft gemotiveerd waarom er volgens hem sprake is van gelijke gevallen die ongelijk worden behandeld. Deze beroepsgrond slaagt daarom.
8. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. Verweerder zal nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.335,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1,5 punten voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.335,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, rechter, in aanwezigheid vanmr. C.H. Gall, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Kenmerk 201802304/1/V1.
4.NL18.25040 en NL18.25041
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Overeenkomst tussen de Europese Unie en de Republiek Armenië inzake de overname van personen die zonder vergunning op het grondgebied verblijven, vindplaats: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/ALL/?uri=CELEX%3A22013A1031%2802%29.
7.NL19.27622.
8.NL16.4023 en NL16.4024.
9.201802304/1/V1.
10.Vindplaats: ECLI:NL:RVS:2020:2356.
11.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
12.Y.E. Schuurmans,
13.Zie Antwoorden op Kamervragen over het uitzetten van mensen met een dubbele nationaliteit van het Kamerlid Jasper van Dijk (SP) van 29 maart 2018, vergaderjaar 2017-2018, nr. 1313.
14.Vergelijk de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van 24 augustus 2000, vindplaats: ECLI:NL:RBSGR:2000:AA8842.