In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de onrechtmatige bewaring van een Algerijnse eiser. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring, opgelegd op 13 januari 2021, onrechtmatig was omdat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet tijdig een terugnameverzoek had ingediend bij de Duitse autoriteiten. De eiser was eerder op 4 januari 2021 in bewaring gesteld, maar deze maatregel was op 13 januari 2021 opgeheven. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de inbewaringstelling van de eiser vanaf 6 januari 2021 onrechtmatig was, omdat de verweerder in strijd had gehandeld met de Dublinverordening. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser tegen het bestreden besluit 2 gegrond en vernietigde dit besluit, met de onmiddellijke opheffing van de inbewaringstelling. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.600,- aan de eiser voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. Het beroep tegen het eerste bestreden besluit werd ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en is openbaar gemaakt op 19 februari 2021.