Overwegingen
1. Eiser is van Iraanse nationaliteit. Hij behoort tot de Koerdische bevolkingsgroep en is geboren op [1978]. Zijn zoon [zoon] is geboren op [2004].
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij op [2017] heeft meegedaan aan een demonstratie en enkele dagen later door de Herasat werd opgeroepen voor zijn deelname aan deze demonstratie. Eiser moest een verklaring ondertekenen dat hij bij herhaling van dergelijke praktijken te maken zou krijgen met de veiligheidsdienst. Vervolgens heeft eiser op verzoek van zijn vriend [vriend] op 24 juli 2018 een gewonde PJAK (Party of Free Life in Kurdistan) strijder verzorgd. Op 2 augustus
2018 is eiser naar Nederland gereisd om een congres te bezoeken. Op 5 augustus 2018 zijn [vriend] en de PJAK strijders gearresteerd en op 6 augustus 2018 is het huis van eiser doorzocht. Eiser verkeerde nadat hij dat hoorde een aantal dagen in shocktoestand. Op 15 augustus 2018 zou eiser vanuit Nederland terugkeren naar Irak, maar hij besloot dit op het laatste moment niet te doen. Hij heeft zijn paspoort verscheurd en vervolgens asiel aangevraagd. Bij terugkeer vreest eiser dat hij zal worden vervolgd voor zijn hulp aan de gewonde PJAK strijder.
Besluitvorming verweerder
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- Identiteit, nationaliteit en herkomst
- Deelname aan demonstratie en oproep Herasat
- Hulp aan gewonde PJAK strijder en de daaruit voortvloeiende problemen
- Discriminatie als Koerd
5. Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst en de deelname aan de demonstratie en de oproep door de Herasat geloofwaardig geacht. De hulp aan de gewonde PJAK strijder en de problemen die daaruit voortvloeien heeft verweerder echter niet geloofwaardig geacht. Over de discriminatie als Soennitische Koerd heeft verweerder overwogen dat eiser kan worden gevolgd in zijn verklaring dat hij zich gediscrimineerd voelde, maar dat geen sprake is van een situatie waarin de ondervonden discriminatie een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het voor eiser onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Daarom kan eiser niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Hij concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als ongegrond.
6. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser de hulp aan een PJAK strijder en de daar voor hem uit voortvloeiende problemen niet aannemelijk heeft gemaakt. Hij draagt daartoe de volgende redenen aan.
7. In het eerdere voornemen van 15 mei 2020, dat later is ingetrokken, heeft verweerder de door eiser gestelde medische hulp aan een PJAK strijder expliciet geloofwaardig geacht. Dat doet afbreuk aan het nieuwe voornemen, waarin de hulp niet geloofwaardig is geacht. Bovendien is dit in strijd met de rechtszekerheid. Eiser zou het voordeel van de twijfel moeten krijgen, nu twee medewerkers van verweerder op dit punt tot een ander oordeel zijn gekomen.
8. Verder houdt verweerder volgens eiser ten onrechte vast aan de stelling dat de omstandigheid dat eiser zich niet onverwijld heeft gemeld afbreuk doet aan de oprechtheid van zijn relaas en de noodzaak om internationale bescherming. Tijdens het aanvullend gehoor heeft eiser een aannemelijke uitleg hiervoor gegeven. Eiser heeft een verklaring van zijn psychiater overgelegd, waaruit volgt dat het verklaarbaar is dat eiser gedurende een aantal dagen geen heldere en rationele beslissingen heeft kunnen nemen. Dat verklaart dat hij zich niet onverwijld bij de Nederlandse autoriteiten heeft gemeld voor een asielaanvraag.
10. Eiser stelt verder dat hij zijn relaas wel degelijk met stukken heeft onderbouwd. De algemene landeninformatie en het chatgesprek met eisers broer waarnaar hij heeft verwezen onderschrijven zijn relaas. De rapporten die eiser in de zienswijze aanhaalt, met name het rapport van de Deense immigratiedienst, wijzen erop dat de Iraanse autoriteiten alle Koerden van activisme verdenken en dat ongeoorloofd vertrek uit het land de verdenking van activisme kan vestigen. Uit het Algemeen Ambtsbericht Iran van februari 2021 blijkt verder dat personen die met een laissez-passer terugkeren (wat de enige mogelijkheid is voor eiser) doorgaans enkele uren worden ondervraagd over hun verblijfplaats en activiteiten in het buitenland. Eiser vreest in dat geval voor ernstige problemen. Verweerder betrekt deze factoren ten onrechte niet in de beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas. In de aanvullende gronden van 17 september 2021 verwijst eiser naar twee berichten die op 21 juli 2018 en 30 juli 2018 op internet zijn gepubliceerd. Uit deze berichten volgt dat de PJAK op 21 juli 2018 een aanslag op Iraanse gardisten heeft gepleegd, waarbij een aantal PJAK leden zijn omgekomen en gewond geraakt. Deze gebeurtenis vond drie dagen voor de door eiser gestelde verzorging van een gewonde PJAK strijder plaats. Het bericht van 30 juli 2018 bevestigt dat de autoriteiten in die periode intensief aan het zoeken waren naar de PJAK strijders die bij het incident gewond zijn geraakt. Gelet op de datum en de nabijheid is de kans is aanzienlijk dat de PJAK-strijder die eiser heeft verzorgd bij het incident betrokken was.
11. Verweerder werpt ten onrechte tegen dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid
van eisers relaas dat de veiligheidsdienst een inval doet in zijn huis op een moment waarvan men wist dat hij in het buitenland was. Het is niet aannemelijk dat eisers legale uitreis aan de lokale veiligheidsdienst is doorgegeven, nu hij op dat moment niet in de negatieve belangstelling van de autoriteiten stond. Verder houdt verweerder ten onrechte vast aan de tegenwerping dat het in de rede had gelegen dat eiser tijdens het telefoongesprek op 5 augustus 2018 aan zijn echtgenote gevraagd zou hebben om eventueel belastend materiaal te verwijderen. Eiser heeft daar immers een toereikende verklaring voor gegeven.
12. Verder werpt verweerder volgens eiser ten onrechte tegen dat hij summier heeft verklaard over de hulp aan de PJAK strijder. De stelling van verweerder dat mag worden aangenomen dat eiser meer had kunnen vertellen miskent de omstandigheden waaronder de hulp werd verleend. Eiser heeft aangegeven dat hij niet meer wist en ook niet meer wilde weten vanwege het illegale karakter van de hulp. Over zijn eigen rol en handelen heeft eiser gedetailleerd verklaard.
13. Verder stelt eiser zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte tegenwerpt dat hij wisselend heeft verklaard over het moment dat [vriend] hem gevraagd heeft te helpen. De tegenstrijdigheid hierover in het rapport van nader gehoor is in de correctie en aanvullingen gecorrigeerd. Eiser verwijst in dit kader naar artikel 16 Procedurerichtlijn en naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juni 2017.1
14. Volgens eiser werpt verweerder ten onrechte tegen dat hij wisselend heeft verklaard over het moment dat [vriend] en de twee PJAK strijders werden gearresteerd. Eiser heeft daarover consequent verklaard dat hij op 5 augustus 2018 met zijn familie in Iran heeft gebeld en toen van zijn zus heeft gehoord over de arrestatie.
15. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte tegenwerpt dat zijn echtgenote behoudens de invallen in 2018 en 2019 geen problemen met de autoriteiten heeft gehad en al die tijd in de woning heeft kunnen verblijven, omdat dat in strijd is met algemene bronnen. Eiser heeft nooit verklaard dat zijn echtgenote geen problemen heeft gehad, maar zij kon niet openlijk spreken. Verder blijkt uit het Algemeen Ambtsbericht over Iran van februari 2021 niet dat de echtgenote van een Koerd die opkomt voor zijn culturele rechten in de verhoogde aandacht van de autoriteiten komt te staan, te meer als er geen aanwijzing is dat die echtgenote daar ook bij betrokken is. Het thuis aangetroffen materiaal was ook direct tot eiser te herleiden en niet tot zijn echtgenote, zodat niet valt in te zien waarom de echtgenote zich hier niet van zou hebben kunnen distantiëren. Het is aannemelijk dat de belangstelling van de autoriteiten zich enkel richtte op eiser, omdat niet gezegd is dat familieleden van activisten altijd risico lopen, omdat eiser buiten de hulp aan de PJAK-strijder geen activiteiten heeft ontplooid en omdat eisers echtgenote zich van hem heeft gedistantieerd. Eisers echtgenote heef inmiddels een echtscheiding laten uitspreken. Eiser en zijn zoon hebben daar onder te lijden en verweerder had gewicht daaraan moeten toekennen in het kader van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling.
16. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij de gestelde hulp aan de PJAK strijder en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank is als volgt tot dat oordeel gekomen.
17. In de eerste plaats heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom hij in het voornemen tot een ander standpunt is gekomen dan in het eerdere voornemen van 15 mei 2020. In het voornemen van 15 mei 2020 heeft verweerder de gestelde hulp aan de PJAK strijder geloofwaardig geacht. Verweerder kan dat voornemen weliswaar intrekken, maar moet dan wel kunnen uitleggen waarom hij in het nieuwe voornemen, anders dan in het voornemen van 15 mei 2020, de gestelde hulp aan de PJAK strijder niet geloofwaardig vindt. Verweerder heeft weliswaar toegelicht waarom hij de gestelde hulp niet geloofwaardig acht, maar daarbij niet gemotiveerd waarom op een essentieel punt een andere conclusie wordt getrokken. In het nader gehoor en in het aanvullend nader gehoor (dat heeft geleid tot het intrekken van het oude en het uitbrengen van het nieuwe voornemen) heeft eiser op hoofdlijnen gelijkluidend verklaard. Uit de toelichting van verweerder ter zitting komt naar voren dat bij verweerder sprake was van voortschrijdend inzicht, maar niet wat aan dat voortschrijdend inzicht ten grondslag ligt en waarom niet meer kan worden uitgegaan van het eerste voornemen.
18. Verder kent verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte een groot gewicht toe aan de omstandigheid dat eiser zich na aankomst in Nederland op 2 augustus 2018 niet onverwijld heeft gemeld. Eiser heeft op 15 augustus 2018 bescherming gevraagd bij de Nederlandse autoriteiten. Hoewel verweerder van iemand die zijn land ontvlucht kan verwachten dat hij zijn asielaanvraag zo spoedig mogelijk indient, moet hij rekening houden met de redenen die de vreemdeling aanvoert voor een latere indiening. Eiser heeft toegelicht hoe het komt dat hij tot 15 augustus 2018 heeft gewacht met het indienen van de asielaanvraag. Eiser is op 2 augustus 2018 Nederland ingereisd met een visum. Dit visum had eiser aangevraagd om een congres (International Conference Positive Psychology and Development) in Amsterdam bij te wonen. Dit congres vond plaats op 6 en 7 augustus 2018 en eiser verbleef bij de zwager van zijn broer, die in Nederland woont. Nadat eiser op 6
augustus 2018 te horen kreeg dat de autoriteiten zijn huis hadden doorzocht en daarbij persoonlijke spullen hadden meegenomen, was hij naar eigen zeggen in shock en niet in staat beslissingen te nemen. Verweerder heeft gesteld dat de omstandigheid dat eiser in shock verkeerde niet maakt dat niet van hem kan worden verwacht dat hij zich direct meldt bij de autoriteiten. Daarmee heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheden die eiser hierover naar voren heeft gebracht, namelijk dat hij met een visum in Nederland verbleef en dat hij in eerste instantie niet naar Nederland was gekomen omdat hij op de vlucht was. De omstandigheden die aan zijn terugkeer in de weg stonden, deden zich dus voor tijdens zijn verblijf in Nederland en eiser stelt dat hij tijd nodig had om over de consequenties van deze omstandigheden na te denken. Verweerder heeft deze door eiser genoemde omstandigheden voor zijn late indiening van zijn aanvraag onvoldoende in de beoordeling betrokken. Niet valt in te zien waarom hierin geen verklaring kan worden gevonden voor de late indiening van zijn asielaanvraag.
20. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder ten onrechte vasthoudt aan het standpunt dat eiser zijn asielrelaas op alle hem individueel betreffende punten nader met stukken moet onderbouwen. Ook als een vreemdeling zijn verklaringen niet met documenten kan onderbouwen, kunnen de verklaringen onder omstandigheden geloofwaardig worden geacht.2 Eiser heeft door te verwijzen naar algemene bronnen getracht te onderbouwen dat hij gevaar loopt bij terugkeer als de gestelde hulp aan de PJAK strijder geloofwaardig is. De tekstberichten die eiser heeft overgelegd en waaruit volgt dat iemand waarvan eiser stelt dat het zijn broer is hem op 6 augustus 2018 dringend wilde spreken ondersteunen zijn verhaal, net als de nieuwsberichten van 21 juli 2018 en 30 juli 2018. Uit die nieuwsberichten blijkt dat de PJAK op 21 juli 2018 een aanslag op Iraanse gardisten heeft gepleegd, waarbij een aantal PJAK leden zijn omgekomen en gewond zijn geraakt. Dit is dezelfde periode als de periode waarin eiser stelt hulp te hebben geboden. Hoewel uit deze berichten, het tekstbericht en de overige algemene informatie waarop eiser heeft gewezen niet één op één volgt dat eiser de gesteld hulp heeft geboden, ondersteunt deze informatie wel het relaas van eiser. Uit de nieuwsberichten en de overige algemene informatie waarop eiser heeft gewezen kan bovendien wel worden afgeleid of en welke problemen eiser zal ondervinden bij terugkeer in het geval dat het asielrelaas van eiser aannemelijk wordt geacht.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook onvoldoende gemotiveerd waarom aan eiser wordt tegengeworpen dat hij weinig weet te vertellen over het gestelde incident waarbij de PJAK strijder gewond is geraakt en over de PJAK strijders die ondergedoken zaten bij [vriend]. Eiser heeft daar een verklaring voor gegeven, namelijk dat hij daarover niet meer
wildeweten vanwege het illegale karakter van de hulp. Eiser heeft verder verklaard dat hij van 2002 tot 2017 als verpleegkundige heeft gewerkt. In die periode heeft hij onder meer op de eerste hulp gewerkt en daarbij vaak mensen geholpen met kogelwonden. Verder heeft eiser verklaard dat [vriend] specifiek hem om hulp vroeg omdat hij medisch geschoold is en de PJAK strijder in levensgevaar was. Eiser heeft verklaard dat hij wist dat hij zelf gevaar liep door hulp te bieden aan de PJAK strijder, maar dat hij zich onder andere door zijn beroepsethiek en zijn geweten verplicht voelde om de man te helpen. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij in het licht van deze omstandigheden van eiser verwacht dat hij meer kan verklaren over de achtergrond van het incident en de persoon die hij op verzoek van een vriend medische hulp heeft geboden.
2 Artikel 31, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
22. Over het standpunt van verweerder dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het bellen naar zijn vader overweegt de rechtbank als volgt. In de correcties en aanvullingen heeft eiser toegelicht dat het telefoontje naar zijn vader op 5 augustus 2018 was bedoeld om naar zijn gezondheid te informeren. Toen hij belde nam zijn zus die bij hun vader was de telefoon aan. Verweerder acht dit tegenstrijdig met de verklaring in het aanvullend gehoor dat zijn ouders geen telefoon hebben en dat hij daarom altijd contact op moest nemen via zijn zus. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij dit punt een tegenstrijdige verklaring acht die aan eiser wordt tegengeworpen en niet enkel een verschil in nuance op het punt of eiser het nummer van zijn ouders belde of zijn ouders belde met tussenkomst van zijn zus.
23. Verweerder heeft ook onvoldoende gemotiveerd waarom hij tegenwerpt dat eiser wisselend heeft verklaard over of [vriend] hem heeft opgehaald of door hem is gebeld. In de correcties en aanvullingen heeft eiser direct toegelicht dat hij door [vriend] is opgehaald.
24. De rechtbank overweegt verder dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het afbreuk doet aan de verklaringen van eiser dat zijn vrouw nog altijd thuis woont en geen verdere problemen ondervindt. De motivering van verweerder dat dat in strijd is met de openbare bronnen die eiser aanhaalt is onvoldoende. Eiser heeft verklaard dat zijn vrouw niet openlijk kon spreken, niet dat zij geen problemen ondervindt. Verder blijkt uit de openbare bronnen, zoals het Algemeen Ambtsbericht Iran van februari 2021 en het rapport van de Deense immigratiedienst3 niet dat familieleden van Koerden die opkomen voor hun culturele rechten altijd in de verhoogde aandacht van de autoriteiten komen te staan, ook als zij zelf geen betrokkenheid hebben. Bij zijn beoordeling heeft verweerder bovendien geen rekening gehouden met de specifieke omstandigheden die eiser hierover naar voren heeft gebracht, namelijk dat hij eenmalig hulp heeft geboden aan een PJAK strijder en dat de in huis aangetroffen spullen direct tot hemzelf te herleiden waren.
25. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser over de gestelde hulp aan een PJAK-strijder en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig zijn Het beroep is daarom gegrond. Verweerder dient opnieuw, binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak, te beslissen op de aanvraag.
26. Bij de nieuwe beslissing moet verweerder ook ingaan op de psychische problemen bij eiser en zijn zoon en de stelling van eiser dat de door hem overgelegde medische stukken het asielrelaas onderbouwen.
27. Verder moet verweerder bij de nieuwe beslissing betrekken dat eiser Koerd is en dat hij onder verwijzing naar het Algemeen Ambtsbericht Iran van februari 2021 heeft gesteld dat hij alleen kan terugkeren naar Iran met een laissez-passer en bij terugkeer ernstige problemen zal ondervinden.
28. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door
3 Country Report Iranian Kurds van februari 2020
een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 748,- en een wegingsfactor 1).