Overwegingen
1. Eisers hebben een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aangevraagd voor het doel “Verblijf als familie- of gezinslid bij [referent]” (referent) in Nederland op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen omdat eisers niet voldoen aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning. Volgens verweerder hebben eisers met betrekking tot het bestaan van een familierechtelijke relatie tussen hen en referent substantiële indicatieve documenten overgelegd, maar heeft verweerder geen nader onderzoek aangeboden omdat dit niet kan leiden tot de inwilliging van de aanvragen. Eisers hebben namelijk niet aangetoond dat tussen hen en referent nog steeds sprake is van een gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Volgens verweerder is het jongvolwassenenbeleid niet op referent van toepassing, omdat wordt aangenomen dat referent zelfstandig is geworden en niet meer met eisers in gezinsverband samenleeft. Doordat referent pas twee jaar na het verkrijgen van zijn verblijfsvergunning een aanvraag heeft ingediend, meent verweerder dat de gedwongen scheiding als gevolg van zijn vlucht een vrijwillig karakter heeft gekregen. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en zijn ouders. Tussen referent en zijn minderjarige broertjes en zusjes is volgens verweerder geen sprake van hechte persoonlijke banden.
Het jongvolwassenenbeleid
4. Eisers voeren aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing is op referent en dat referent zelfstandig is. Er is geen sprake van een verbroken gezinsverband, aangezien referent noodgedwongen gescheiden is van eisers. Eisers verwijzen in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 9 december 2019.1 Hieruit blijkt dat in het geval waarin een jongvolwassen meerderjarig kind noodgedwongen zelfstandig woont, bijvoorbeeld als gevolg van de vlucht naar Nederland, deze contra-indicatie op zichzelf niet zal leiden tot de conclusie dat het kind niet langer tot het gezin behoort. Eisers verwijzen verder naar de uitspraken van de van de ABRvS van 23 november 20202 en voeren aan dat verweerder bij de beoordeling onvoldoende rekening heeft gehouden met de voorgeschiedenis en bijzondere omstandigheden van referent, zoals zijn leeftijd, zijn vluchtelingenstatus en zijn eerder ingediende premature aanvragen. Ook heeft verweerder bij zijn beoordeling onvoldoende betrokken dat referent jongvolwassen is en niet voldoende middelen had om eerder de leges van de aanvragen van eisers te betalen. Verder voeren eisers aan dat op referent als vluchteling de toepasselijke gunstigere voorwaarden van de Gezinsherenigingsrichtlijn voor de uitoefening van het recht op gezinshereniging van toepassing moeten zijn.
5. Uit het beleid van verweerder volgt dat voor de beoordeling of het meerderjarige kind feitelijk behoort tot het gezin, het moment van binnenkomst van de referent in Nederland leidend is en wordt uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst betrokken.3 Daarnaast wordt bij de beoordeling betrokken of er omstandigheden zijn die zich na binnenkomst van de referent in Nederland
3 Dit volgt uit het Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 2 juli 2020, nummer WBV 2020/16.
hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat het gezinsverband is verbroken.
6. Referent was ten tijde van zijn binnenkomst in Nederland minderjarig en heeft op 22 november 2016, voordat hij in het bezit was van een verblijfsvergunning, premature aanvragen ingediend voor eisers. Deze aanvragen heeft referent weer ingetrokken op 12
februari 2018. Op 5 juli 2019 is er vervolgens namens eisers een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aangevraagd voor het doel “verblijf als familie- of gezinslid bij referent”. Verweerder moet een reguliere opvolgende aanvraag van een aanvankelijk minderjarige referent beoordelen aan de hand van de omstandigheden ten tijde van die aanvraag. Om ook anderszins geen afbreuk te doen aan doel en nuttig effect van de Gezinsherenigingsrichtlijn, moet verweerder bij de beoordeling van zo’n reguliere aanvraag rekening houden met de voorgeschiedenis en in het bijzonder rekening houden met de leeftijd en vluchtelingenstatus van referent, de behandelduur van de eerste mvv aanvragen en de redenen waarom die aanvragen niet zijn gehonoreerd.4 Uit vaste rechtspraak blijkt verder dat verweerder bij de beoordeling overige contra-indicaties moet betrekken waaruit kan worden opgemaakt dat het meerderjarige kind niet meer als jongvolwassene moet worden aangemerkt.5
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat referent niet meer onder het jongvolwassenenbeleid valt. Verweerder heeft bij de beoordeling van de aanvragen voldoende rekening gehouden met de voorgeschiedenis en eerdere aanvragen van referent. Referent heeft in 2016 premature aanvragen ingediend en later zelf weer ingetrokken. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat referent in die periode op de hoogte is gesteld van de driemaandentermijn en erop is gewezen om na het verkrijgen van zijn verblijfsvergunning asiel zo snel mogelijk mvv aanvragen in te dienen voor eisers. Het is de verantwoordelijkheid van referent om de aanvragen zo snel mogelijk in te dienen. Verder heeft verweerder mogen concluderen dat de gedwongen scheiding vanwege de vlucht van referent onder de huidige omstandigheden een vrijwillig karakter heeft gekregen omdat referent pas twee jaar na het verkrijgen van zijn verblijfsvergunning asiel mvv aanvragen heeft ingediend voor eisers. Eisers hebben geen omstandigheden gesteld waaruit kan worden opgemaakt dat het gezinsleven gedurende de periode van twee jaar is blijven bestaan en waarmee verweerder geen rekening heeft gehouden. Ook indien eisers gevolgd worden in het standpunt dat er tussen referent en zijn toenmalige vriendin geen duurzame en exclusieve relatie bestond dan betekent dit niet dat het gezinsleven heeft
voortgeduurd. De stelling van referent dat hij niet over voldoende middelen beschikte om de leges van de aanvragen te betalen en niet op de hoogte was van de mogelijkheid tot vrijstelling van leges of het bestaan van andere fondsen, maakt dat niet anders. Eisers hebben niet onderbouwd dat referent als gevolg van het legesvereiste bijna twee jaar heeft gewacht met het indienen van mvv-aanvragen.
8. Ter zitting hebben eisers een beroep gedaan op de uitspraak van de ABRvS van 9 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4122. Eisers voeren aan dat referent niet zelfstandig is en dat hij alleen zelfstandig woont omdat hij gedwongen was te vluchten. Dat beroep slaagt niet. In de zaak die in die uitspraak voorlag, gaat het erom dat de rechtbank heeft miskend dat referent zelfstandig is gaan wonen wegens zijn vlucht en omdat de omstandigheden hem daartoe dwongen. In deze zaak ziet de verbreking van het gezinsverband tussen referent en eisers niet op het zelfstandig gaan wonen als gevolg van de gedwongen omstandigheden, maar op de omstandigheid dat referent na het verkrijgen van een verblijfsvergunning asiel bijna twee jaar heeft gewacht met het indienen van een mvv aanvraag voor eisers. Er is niet gebleken dat referent als gevolg van bijzondere omstandigheden bijna twee jaar lang heeft gewacht met het indienen van een mvv aanvraag voor eisers.
More than normal emotional ties en hechte persoonlijke banden
9. Eisers voeren aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en zijn ouders en geen hechte persoonlijke banden zijn tussen referent en zijn broertjes en zusjes. Eisers voeren aan dat zij intensief contact hebben met referent en samenwoonden voor het vertrek van referent naar Nederland.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen concluderen dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en zijn ouders en geen hechte persoonlijke banden zijn tussen referent en zijn broertjes en zusjes. Eisers hebben deze beroepsgronden niet onderbouwd met bewijsstukken.6 Het is aan eisers en referent om aan te tonen dat familie- en gezinsleven bestaat. Reeds daarom slagen deze beroepsgronden niet.
Familierechtelijke relatie
11. Eisers voeren verder aan dat verweerder ten onrechte geen nader onderzoek heeft aangeboden in de vorm van een gehoor en/of DNA-onderzoek naar de familierechtelijke relatie tussen referent en eisers.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen afzien van het aanbieden van nader onderzoek om de familierechtelijke relatie aan te tonen. Het aanbieden van nader onderzoek naar de familieband kan er niet toe leiden dat een mvv wordt verleend omdat verweerder heeft mogen concluderen dat geen sprake is van familie- en gezinsleven. Deze beroepsgrond slaagt niet.
13. Eisers voeren tot slot aan dat verweerder referent ten onrechte niet heeft gehoord in bezwaar. Volgens eisers kon verweerder niet op voorhand tot de conclusie komen dat het besluit kennelijk ongegrond is.
14. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel bestond over de juistheid van het besluit. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. Van horen kan met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) worden afgezien, indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar kan slechts sprake zijn wanneer uit een bezwaarschrift aanstonds volgt dat de bezwaren ongegrond zijn en redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Verweerder had tijdens een hoorzitting aan referent kunnen vragen waarom hij bijna twee jaar heeft gewacht met het indienen van een aanvraag voor eisers, waarom hij de premature aanvragen
6 Zie ook paragraaf B7/3.8.1 van de Vc.
heeft ingetrokken en of er bijzondere omstandigheden zijn waardoor referent toch als een jongvolwassene aangemerkt moet worden. Verweerder had referent in de gelegenheid kunnen stellen zijn standpunten inzichtelijk te maken en de onduidelijkheden weg te nemen. Nu verweerder dat heeft nagelaten, is het bestreden besluit in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb tot stand gekomen. Deze beroepsgrond slaagt.
15. Zoals overwogen in rechtsoverweging 13 slaagt de beroepsgrond omdat verweerder in strijd met het hoorplicht heeft gehandeld. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat eiser in beroep en ter zitting zijn standpunten heeft kunnen toelichten en verweerder daar op zijn beurt weer op heeft kunnen reageren.
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van €748,- en een wegingsfactor 1).