In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en de staatssecretaris van Financiën, verweerder, over de beëindiging van een waarnemingstoelage na afloop van detachering. Eiser, die sinds 1980 in dienst is van de Belastingdienst, heeft gedurende zijn detacheringen bij verschillende ministeries een waarnemingstoelage ontvangen. Na de beëindiging van zijn laatste detachering op 1 mei 2019 heeft hij verzocht om inschaling in schaal 12, maar dit verzoek werd afgewezen door verweerder. Eiser stelde dat hij recht had op een afbouwregeling van de waarnemingstoelage, gezien de lange duur van de toekenning.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarnemingstoelage een tijdelijke toelage was, die eindigde met de beëindiging van de detachering. Eiser had moeten begrijpen dat zijn rechtspositie na de detachering niet veranderde en dat hij terugkeerde naar zijn reguliere bezoldiging. De rechtbank oordeelde echter dat, gezien de lange periode waarin eiser de toelage had ontvangen, verweerder uit goed werkgeverschap een afbouwregeling had moeten treffen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor zover het gericht was tegen de weigering van een afbouwregeling en vernietigde het bestreden besluit. Eiser heeft recht op een afbouwregeling van de waarnemingstoelage vanaf 1 maart 2019, die in twee jaar moet worden afgebouwd. Verweerder werd ook veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 2.564,00 zijn vastgesteld.
Deze uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het ambtenarenrecht, vooral met betrekking tot de gevolgen van langdurige toekenning van toelagen en de noodzaak om rekening te houden met de financiële gevolgen voor werknemers na beëindiging van detacheringen.