Uitspraak
.Rechtbank den haag
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
- schending van het noodzakelijkheidsvereiste;
- schending van het proportionaliteitsvereiste;
- het ontbreken van onvoldoende bescherming tegen het inherente risico van misbruik;
- het ontbreken van onafhankelijke rechterlijke toetsing op de werking van het systeem als geheel en op de raadplegingsaanvraag van/namens de officier van justitie;
- het niet goed geregeld zijn van de status van de originele digitale foto’s en de bewerkingen van de foto’s voor opslag, hetgeen misbruik in de hand werkt;
- het ontbreken van controle op de beweerde vernietiging van de opgeslagen data na afloop van de periode van vier weken;
- het ontbreken van een onafhankelijke evaluatie van (de werking van) het systeem van foto tot vernietiging;
- het niet voldoen van de gepubliceerde cameraplannen aan de wettelijke vereisten;
- het ontbreken van enige gebleken effectiviteit en/of meerwaarde van het systeem sinds de invoering;
- het ontbreken van de vereiste ‘end-to-end safeguards’;
- schending van de vereisten van voorzienbaarheid en legaliteit.
4.De beoordeling van het geschil
verzoeken geen
verplichting, want het kort geding behoudt vanzelfsprekend het mondeling karakter. Een dergelijke verplichting kan ook niet worden opgelegd, nu de wet (Rv) hiervoor geen basis biedt, zodat van gedaagden (ook niet als ze wel op voorhand een conclusie van antwoord/schriftelijke reactie indienen) niet gevergd kan worden dat zij alle weren daarin opnemen; het bepaalde in artikel 128, lid 3, Rv is niet van toepassing. Hieruit volgt reeds dat de Staat, die op voorhand een conclusie van antwoord heeft genomen, niet gehouden was zijn verweer in die conclusie te concentreren. Bovendien miskent Privacy First met haar betoog dat de voorzieningenrechter in kort geding ambtshalve moet toetsen of de eisende partij een spoedeisend belang heeft bij haar vordering.