ECLI:NL:RBDHA:2021:13305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2021
Publicatiedatum
3 december 2021
Zaaknummer
SGR 21/2106
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor huur, woninginrichting en waarborgsom

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiser, die een bijstandsuitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, had op 9 september 2020 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van de eerste maand huur, woninginrichting en een waarborgsom in verband met een verhuizing. De aanvraag werd door verweerder afgewezen op basis van de argumentatie dat eiser de kosten uit eigen inkomen of vermogen moest kunnen betalen.

In het bestreden besluit van 22 februari 2021 handhaafde verweerder de afwijzing van de aanvraag, waarbij werd gesteld dat eiser geen bijzondere omstandigheden had aangetoond die rechtvaardigden dat hij voor deze kosten bijzondere bijstand zou ontvangen. Eiser stelde dat zijn situatie vergelijkbaar was met die van een dakloze, omdat zijn woning onbewoonbaar was door ongedierte en zijn verhuurder niet meewerkte. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende had aangetoond dat zijn woning daadwerkelijk onbewoonbaar was en dat hij niet had kunnen reserveren voor de kosten.

De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand terecht was, omdat de kosten in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau moesten worden voldaan en er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering rechtvaardigden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/2106

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J.A. Bakker),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: A. Bogaards).

Procesverloop

In het besluit van 22 september 2020 (primair besluit I) heeft verweerder eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste maand huur op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
In het besluit van 22 september 2020 (primair besluit II) heeft verweerder eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van woninginrichting op grond van de Pw afgewezen.
In het besluit van 22 september 2020 (primair besluit III) heeft verweerder eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een waarborgsom op grond van de Pw afgewezen.
In het besluit van 22 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen primair besluit I, II en III ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 11 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is vrijgesteld van het betalen van griffierecht. Dat betekent dat eiser in deze procedure geen griffierecht hoeft te betalen.
2. Eiser ontvangt een bijstandstuitkering op grond van de Pw. Op 9 september 2020 heeft eiser in verband met een verhuizing bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van woninginrichting, de eerste maand huur en de waarborgsom. Als reden voor de verhuizing geeft eiser aan dat hij in zijn huidige woning last heeft van ongedierte waar zijn huidige verhuurder weigert iets aan te doen. Verweerder heeft de aanvraag in primair besluit I, II en III afgewezen omdat eiser de kosten uit zijn eigen inkomen of vermogen moet betalen.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing gehandhaafd. Verweerder overweegt daartoe dat eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd voor algemeen noodzakelijke kosten. Hoewel de kosten zich voordoen en de verhuizing noodzakelijk is, is niet van bijzondere omstandigheden gebleken om hiervoor bijzondere bijstand te verstrekken. Eisers situatie is volgens verweerder niet vergelijkbaar met die van een dak- en thuisloze en het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg van schulden en de daaruit voortvloeiende betalingsverplichtingen is geen bijzondere omstandigheid.
4. Eiser voert aan dat zijn situatie wel vergelijkbaar is met die van een dakloze. Zijn woning is zo goed als onbruikbaar als gevolg van het ongedierte. Daarnaast maakt zijn verhuurder constant melding bij de gemeente dat eiser niet meer op zijn huidige adres woont. Er is dan ook sprake van een dringende noodzaak om te verhuizen. Eiser kon voorts niet alleen door schulden niet reserveren. Hij heeft een daklozenuitkering gehad, welke pas in augustus 2018 is omgezet naar de norm van een alleenstaande. De periode tussen de aanpassing van de norm en de aanvraag is te kort om voldoende te sparen.
4.1.
De rechtbank overweegt dat kosten van de eerste maand huur, de waarborgsom en de woninginrichting incidentele algemene kosten van het bestaan zijn, die in beginsel uit het inkomen op bijstandsniveau dienen te worden voldaan. Ook als voor het maken van deze kosten een objectieve noodzaak bestaat kan daarvoor alleen bijzondere bijstand worden verleend als sprake is van bijzondere omstandigheden en de kosten niet uit het inkomen en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan. Of iemand voor de kosten heeft kunnen reserveren of de kosten via gespreide betaling achteraf kan voldoen, is een aspect dat moet worden beoordeeld in het kader van de vraag of de zich voordoende, noodzakelijke kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. [1]
4.2.
Niet in geschil is dat de kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand heeft aangevraagd zich voordoen en dat de voorgenomen verhuizing noodzakelijk is. Daargelaten de vraag of de kosten voor woninginrichting noodzakelijk zijn, hetgeen verweerder in het verweerschrift betwist, is de rechtbank van oordeel dat de kosten waarvoor eiser bijzondere bijstand vraagt niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Zij overweegt daartoe als volgt.
4.2.1.
Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn situatie vergelijkbaar is met die van een dak- of thuisloze en daarom sprake is van bijzondere omstandigheden. Hij heeft namelijk niet met objectieve en verifieerbare stukken aannemelijk heeft gemaakt dat zijn woning door de aanwezigheid van ongedierte onbewoonbaar is geworden. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat hij door het conflict met zijn verhuurder de woning niet meer kan bewonen.
4.2.2.
Voorts is de rechtbank niet gebleken dat eiser niet voor de kosten heeft kunnen reserveren, zodat ook hierin geen bijzondere omstandigheden zijn gelegen. Eiser heeft in de periode van augustus 2018 tot 9 september 2020 (de datum van de aanvraag) een periode van 24 maanden gehad om voor de kosten te reserveren. In deze periode heeft eiser in aanvulling op de uitkering naar de norm voor een alleenstaande ook bijzondere bijstand ontvangen in de vorm van giften en leningen voor de kosten van de eerste maand huur, de waarborgsom en woninginrichting van zijn huidige woning van in totaal ruim € 2000,-. De bijzondere bijstand voor de eerste maand huur heeft eiser twee keer als gift ontvangen en hij lost met terugwerkende kracht niet op de leningen af. De reeds afgeloste bedragen van in totaal ruim € 2.000,- zijn bovendien aan eiser gerestitueerd. Daarnaast heeft eiser ook dwangsommen ontvangen ten bedrage van € 1350,- en € 857,- en is aan eiser op 15 september 2020 een individuele inkomenstoeslag van € 360,- toegekend. Met deze ontvangen bedragen heeft eiser voldoende voor de kosten kunnen reserveren. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij hetgeen hij kon reserveren heeft moeten aanspreken voor andere noodzakelijke kosten. Voor zover eiser door schulden onvoldoende reserveringsruimte zou hebben, levert dit geen bijzondere omstandigheid op. Schulden, dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen volgens vaste rechtspraak niet worden afgewenteld op de bijstand. [2]
5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag om bijzondere bijstand terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3157.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 juni 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1763.