Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[verzoekster] B.V., statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , verzoekster
het college van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, verweerder(gemachtigde: mr. V.E. Bajra, werkzaam bij de DCMR milieudienst Rijnmond).
Procesverloop
Overwegingen
5 april 2019 en 10 april 2019 rapportages en plannen van aanpak ingeleverd. Bij brieven van 22 januari 2019 en 17 september 2019 heeft verweerder op deze rapportages gereageerd en verzoekster meermaals een hersteltermijn gegeven om het plan van aanpak te wijzigen en/of aan te vullen.
In dit geval acht de voorzieningenrechter echter wel voldoende aannemelijk dat, zoals verzoekster ter zitting naar voren heeft gebracht, de opgelegde last en het niet halen van de gestelde begunstigingstermijn ertoe kan leiden dat de centrale zal moeten worden stilgelegd, waardoor de elektriciteitsvoorziening van Nederlandse huishoudens in het gedrag zou kunnen komen. Hierin ziet de voorzieningenrechter aanleiding om aan te nemen dat in dit geval een (voldoende) spoedeisend belang bestaat bij het verzoek om een voorlopige voorziening. De begunstigingstermijn is immers op 15 november 2021 verstreken. Het feit dat verzoekster pas op 14 oktober 2021 een verzoek om een voorlopige voorziening heeft ingediend, terwijl het bestreden besluit dateert van 18 februari 2021 en verzoekster al geruime tijd op de hoogte is van de verplichting om een valide kalibratiefunctie te realiseren, zoals verweerder aanvoert, geeft geen aanleiding om hier anders over te oordelen. De voorzieningenrechter acht hierbij van belang dat de centrale van januari 2020 tot 15 juli 2021 heeft stilgelegen. Verder acht zij van belang dat pas nadat de centrale herstart was het mogelijk was om metingen te verrichten. Verzoekster heeft, nadat de centrale op 15 juli 2021 is herstart, in september 2021 weer een eerste meting kunnen verrichten. Aan de hand van de resultaten van deze meting heeft verzoekster geconcludeerd dat het niet mogelijk zou zijn om vóór het verstrijken van de begunstigingstermijn aan de last te voldoen en heeft zij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Dit acht de voorzieningenrechter niet onredelijk laat. In tegenstelling tot de zaak waar verweerder in het verweerschrift naar heeft verwezen [2] , is in dit geval geen sprake van de situatie dat door verzoekster helemaal niets is ondernomen sinds zij door verweerder op de hoogte is gesteld van de geconstateerde overtredingen.
Normbladen voor continue meting van emissies naar lucht
Normbladen voor periodieke en parallelmetingen van emissies naar lucht
Algemene normbladen voor kwaliteitsborging
29 oktober 2020 als ter zitting op 11 november 2021 heeft bevestigd, is het tot op heden niet gelukt is om een valide kalibratiemeting te verrichten. Dat betekent dat zij er tot op heden niet in is geslaagd om aan te tonen dat haar AMS goed functioneert en dat het AMS voldoet aan de in de NEN-normen gestelde eisen. Hiermee handelt verzoekster in strijd met artikel 5.13 van het Activiteitenbesluit in samenhang met artikel 5.5 van de Activiteitenregeling en de NEN-norm 14181:2014. Het door verzoekster eerst ter zitting ingenomen standpunt dat op grond van die NEN-norm niet iedere drie jaar maar iedere vijf jaar een valide kalibratiemeting verricht moet worden, brengt de voorzieningenrechter niet tot een ander voorlopig oordeel. Nog daargelaten dat verweerder gemotiveerd heeft aangegeven dat op grond van voorschrift A.5.6. van de ambtshalve gewijzigde vergunning van 14 juli 2015 een (kortere) termijn van drie jaar geldt, zou een termijn van vijf jaar verstreken zijn in juli 2019, namelijk vijf jaar na de laatste kalibratiemeting in juli 2014. Het door verzoekster in de aanvullende toelichting van 8 november 2021 en ter zitting naar voren gebrachte standpunt dat de uit artikel 5.7 van het Activiteitenbesluit in samenhang met artikel 5.14, tweede lid, van het Activiteitenbesluit volgende (stof)emissienorm onverbindend moet worden geacht op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van
25 juni 2020 [3] (het Nevele-arrest) in combinatie met de uitleg die de Afdeling in haar uitspraak van 30 juni 2021 [4] aan dit arrest heeft gegeven, vergt nader onderzoek en voor een dergelijk onderzoek leent de voorzieningenprocedure zich niet. Derhalve zal een beoordeling van dit standpunt in de bodemprocedure aan de orde dienen te komen. Hetzelfde geldt voor de vraag of de NEN-normen met betrekking tot het meten van stofemissie al dan niet passend zijn voor de centrale van verzoekster en de vraag of de gemeten stofemissies de emissiegrenswaarden al dan niet overschrijden. De voorzieningenrechter vindt niet dat deze gronden evident moeten leiden tot de conclusie dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat verweerder bevoegd was om handhavend op te treden.
e-mail heeft bericht dat de heropstart van de centrale op 4 juli 2021 heeft plaatsgevonden en dat verzoekster verweerder op 19 juli 2021 eveneens per e-mail heeft laten weten dat de centrale sinds 15 juli 2021 weer op vollast draait. Gelet op de onderlinge mailwisseling lijkt er tussen partijen dan ook geen misverstand over te bestaan dat de termijn op 15 juli 2021 is gestart en dat deze dus op 15 november 2021 eindigt. Het betoog faalt derhalve.
Beslissing
- wijst het verzoek toe;
- schorst het bestreden besluit tot zes weken nadat uitspraak is gedaan op het aanhangige beroep, tenzij op 15 april 2022 nog geen uitspraak is gedaan. In dat geval eindigt de schorsing op 15 april 2022;
- bepaalt dat de last niet eerder dan zes weken nadat uitspraak is gedaan op het beroep respectievelijk op 15 april 2022, indien op die datum nog geen uitspraak op het beroep is gedaan, ten uitvoer mag worden gelegd. Vanaf dat moment wordt de begunstigingstermijn geacht te zijn verstreken en kan verzoekster dwangsommen verbeuren indien op dat moment nog altijd niet aan de last is voldaan;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht ten bedrage van € 360,- aan verzoekster te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van