In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, wordt een voorlopige voorziening verleend aan twee minderjarige eiseressen van Turkse nationaliteit, die aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier hebben ingediend. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de eiseressen, die in Nederland zijn geboren en hier hun hele leven hebben doorgebracht. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in zijn belangenafweging niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken, met name de lange verblijfsduur van de eiseressen in Nederland en het feit dat zij geen contact meer hebben met hun vader in Turkije. De rechtbank geeft de staatssecretaris de gelegenheid om de gebreken in het bestreden besluit te herstellen door opnieuw onderzoek te doen naar de situatie van de eiseressen. De rechtbank benadrukt dat de belangen van de kinderen voorop moeten staan en dat de staatssecretaris moet onderbouwen dat er een sociaal vangnet aanwezig is in Turkije. De rechtbank schorst het primaire besluit tot de einduitspraak op het beroep, zodat de eiseressen niet hoeven te vertrekken uit Nederland totdat er een definitieve uitspraak is gedaan.