Overwegingen
1. Eiser is werkzaam geweest bij [B.V.] B.V. (hierna: ex-werkgever) als beveiliger voor 38 uur per week. Op 22 maart 2018 is de arbeidsovereenkomst (met een beëindigingsovereenkomst) beëindigd per 20 mei 2018. Eiser heeft zich voor 20 mei 2018 ziek gemeld bij de ex-werkgever.
2. Op 12 juli 2019 heeft AON, de verzekeraar van de ex-werkgever, aan verweerder gevraagd een ZW-uitkering te weigeren per 20 mei 2018, omdat het niet is gelukt contact met eiser te krijgen.
3. Op 6 februari 2020 heeft eiser zich ziek gemeld bij verweerder per 6 mei 2018. Op 19 februari 2020 is aan eiser een ZW-uitkering toegekend per 6 mei 2018. Er zijn door verweerder geen uitbetalingen verricht.
4. Bij brief van 24 februari 2020 heeft verweerder aan de ex-werkgever gemeld dat het bedrijf als eigenrisicodrager voor de ZW de ziekmelding van eiser in behandeling dient te nemen. Een kopie van deze brief is op gelijke datum aan eiser verzonden.
5. Bij het primaire besluit is eiser een ZW-uitkering geweigerd per 21 mei 2018. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser door niet te reageren op verzoeken om contact vanuit de ex-werkgever (via AON), zijn verplichtingen genoemd in artikel 45, eerste lid, van de ZW niet is nagekomen. Daarom bestaat volgens verweerder geen recht op een ZW-uitkering.
6. Eiser heeft daartegen aangevoerd dat eiser geen enkel bericht van AON heeft ontvangen. Hij betwist daarom dat hem daaromtrent iets te verwijten valt. Daarnaast wordt in het onder 2 bedoelde verzoek van AON gesproken over ‘de heer Bijnen’, dat is niet eiser. Verder voert eiser aan dat verweerder het gerechtvaardigd vertrouwen bij eiser heeft gewekt dat hij een ZW-uitkering zou krijgen door hem op 19 februari 2020 een ZW-uitkering toe te kennen. Eiser doet een beroep op de uitspraak ECLI:NL:CRVB:2018:2470. Ter zitting heeft eiser ten slotte verklaard dat hij sinds zijn ziekmelding verstoken is gebleven van inkomsten - hij ontvangt geen enkele uitkering, ook geen bijstandsuitkering - en dat hij bij zijn broer woont, die hem onderdak en eten verschaft. 7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. De stelling van AON dat geen contact met eiser kon worden verkregen, is niet aannemelijk gemaakt. Bij betwisting van de ontvangst van een niet-aangetekend verzonden brief, is het aan degene die de brief verzendt om aan te tonen dat de brief daadwerkelijk is verzonden naar het juiste adres. Het overleggen van een afschriften van brieven is onvoldoende om verzending aannemelijk te maken. In dit geval zijn alleen afschriften van brieven overgelegd. Bovendien is de informatie hierover in het dossier niet éénduidig: in een brief van 29 juli 2019 is vermeld dat brieven zijn verstuurd op 22 januari 2019 en 29 januari 2019, terwijl in een brief van 9 juli 2019 is vermeld dat brieven aan eiser zijn verstuurd op 22 januari 2019, 8 april 2019 en 9 juli 2019. Ook zijn geen e-mailberichten overgelegd om de stelling te onderbouwen dat per mail is geprobeerd contact met eiser te krijgen. Evenmin is aannemelijk dat is getracht telefonisch contact te krijgen. Ter zitting heeft eiser verklaard dat het nummer dat AON in de stukken noemt (eindigend op 52) al in 2013 is vervangen door een ander nummer (eindigend op 42).
Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard hierover geen contact met AON of de ex-werkgever te hebben opgenomen. De rechtbank concludeert dat niet is komen vast te staan dat eiser zijn in artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c, van de ZW genoemde verplichtingen niet is nagekomen. Dat betekent dat de besluitvorming waarin de ZW-uitkering wordt geweigerd geen stand houdt. Het beroep is reeds hierom gegrond.
9. De rechtbank overweegt met het oog op het nieuw te nemen besluit als volgt. Bij het onder 3 bedoelde besluit van 19 februari 2020 heeft verweerder eiser een ZW-uitkering toegekend per 6 mei 2018. Eiser stelt dat bij hem de gerechtvaardigde verwachting is gewekt dat hij een ZW-uitkering van verweerder zou krijgen, nu de toekenning een uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging van een tot beslissen bevoegd orgaan is.
10. Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat het toekenningsbesluit van 19 februari 2020 bij het primaire besluit is ingetrokken. Verweerder stelt die bevoegdheid te hebben op grond van artikel 30a van de ZW. De rechtbank overweegt dat nu niet is komen vast te staan dat eiser de in artikel 45 van de ZW bedoelde verplichting niet (behoorlijk) is nagekomen, het hiervoor bedoelde toekenningsbesluit ook niet op grond van artikel 30a van de ZW kan worden ingetrokken. Dat betekent dus dat dit standpunt geen stand houdt.
11. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het (afwijkende) standpunt dat het toekenningsbesluit van 19 februari 2020 onbevoegd is genomen en daarom als ingetrokken moet worden beschouwd, omdat er geen sprake was van een vangnetsituatie. De rechtbank overweegt daaromtrent dat verweerder in het primaire besluit meldt dat eiser zich bij de werkgever heeft ziek gemeld op 7 mei 2018 dan wel 14 mei 2018. Dat betekent dat de ziekmelding dateert van vóór de beëindiging van de arbeidsovereenkomst (per 20 mei 2018) en dat wel degelijk sprake is van een zogenaamde vangnetsituatie, waardoor verweerder een ZW-uitkering dient te betalen als daar recht op bestaat.
12. Over de stelling dat eiser uit de ontvangen kopie van de brief van 24 februari 2020 van verweerder aan de ex-werkgever had moeten begrijpen dat niet verweerder maar de ex-werkgever de ziekmelding in behandeling had moeten nemen overweegt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft niet zorgvuldig gehandeld door niet op het verzoek van de ex-werkgever tot het weigeren van een ZW-uitkering van 12 juli 2019 te beslissen. Door op 19 februari 2020 eerst een ZW-uitkering toe te kennen en vervolgens op 24 februari 2020 een brief aan de ex-werkgever te sturen met de mededeling dat de ziekmelding door de ex-werkgever in behandeling moet worden genomen, terwijl de werkgever dat al geruime tijd terug gedaan had, heeft verweerder niet zorgvuldig gehandeld en ontstane onduidelijkheid vergroot. Dat betekent dat het standpunt van verweerder dat eiser uit de ontvangen kopie van de brief van 24 februari 2020 aan de ex-werkgever had moeten begrijpen dat het besluit van 19 februari 2020 onjuist was, ook geen stand houdt.
13. Geconcludeerd wordt dat verweerder dient te onderzoeken of eiser per 21 mei 2018 recht heeft op een ZW-uitkering.
14. Het beroep is gegrond. Het besluit wordt vernietigd op grond van de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht en verweerder wordt opgedragen binnen zes weken opnieuw op het bezwaar te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder wordt op na te melden wijze in de proceskosten veroordeeld.