ECLI:NL:RBDHA:2021:13590

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2021
Publicatiedatum
9 december 2021
Zaaknummer
09/295854-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige overval op juwelier met betrokkenheid van chauffeur vluchtauto

Op 10 december 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadige overval op een juwelier in Katwijk op 20 november 2020. De verdachte, geboren in Amsterdam en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van medeplegen van diefstal met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de chauffeur was van de vluchtauto en betrokken was bij de voorbereiding van de overval. Tijdens de rechtszitting op 26 november 2021 heeft de officier van justitie, mr. A.J. Algera, gepleit voor bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. Y. Moszkowicz, heeft verzocht om vrijspraak, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van de plannen van de medeverdachten en dat zijn bijdrage niet als medeplegen kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, en dat de verdachte op de hoogte was van het geweld dat bij de overval zou worden gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, hoger dan de door de officier van justitie gevorderde vijf jaar, en heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van onherstelbare vormverzuimen die tot bewijsuitsluiting zouden leiden, ondanks de verweren van de verdediging over het gebruik van ANPR-foto's en etnisch profileren. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, waarbij de rechtbank rekening hield met het zorgwekkende criminele gedrag van de verdachte in het verleden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/295854-20
Datum uitspraak: 10 december 2021
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Amsterdam,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Lelystad.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 26 november 2021.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.J. Algera, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. Y. Moszkowicz, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd is primair aan de verdachte ten laste gelegd dat hij op 20 november 2020 te Katwijk tezamen en in vereniging met anderen een diefstal met geweld en bedreiging met geweld in het winkelpand van [juwelier] heeft begaan. Subsidiair is aan hem ten laste gelegd dat hij aan die diefstal medeplichtig is geweest door een auto ter beschikking te stellen, de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] naar Katwijk te brengen, in de nabijheid van de juwelier te wachten en medeverdachte [medeverdachte 1] vervoer te verschaffen om uit Katwijk te komen.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair verzocht de verdachte vrij te spreken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde, omdat geen sprake is van dubbel opzet. De verdachte wist niet van de plannen die de medeverdachten hadden gemaakt. Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de bijdrage van de verdachte niet van dien aard is dat kan worden gesproken van medeplegen, maar (hoogstens) van medeplichtigheid. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde feit heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte evenmin opzet had op de toepassing van het geweld.
De raadsman heeft tot slot een tweetal verweren gevoerd strekkende tot bewijsuitsluiting, subsidiair strafvermindering in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Deze verweren zullen onder 3.3 worden besproken.
3.3
De gevoerde bewijsverweren
3.3.1
Prokuratuur-verweer
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – kort gezegd – op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, nu zonder tussenkomst van een rechterlijke autoriteit historische verkeersgegevens zijn gevorderd. Dat maakt dat in strijd is gehandeld met het Unierecht en met de uitleg daarvan door het Hof van Justitie van de Europese Unie in het zogenoemde Prokuratuur-arrest (ECLI:EU:C:2021:152). De verdediging stelt dat daarmee het recht op privacy van de verdachte (artikel 8 EVRM) op grove wijze is geschonden en heeft op grond daarvan verzocht over te gaan tot bewijsuitsluiting, subsidiair strafvermindering.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat een mogelijk vormverzuim zonder rechtsgevolg dient te blijven.
Het juridisch kader
Uit het Prokuratuur-arrest volgt dat het voor strafrechtelijke doeleinden verlenen van toegang tot verkeers- en locatiegegevens, op grond waarvan precieze conclusies over iemands privéleven mogelijk zijn, slechts is toegestaan in het kader van procedures ter bestrijding van zware criminaliteit en procedures ter voorkoming van ernstige bedreigingen van de openbare veiligheid. Het gaat in die gevallen immers om een ernstige inmenging op de grondrechten van artikel 7 en 8 van het Handvest van de Europese Unie. Daarnaast volgt uit het arrest dat het aan de nationale wetgever is om de voorwaarden vast te stellen waaronder de aanbieders van elektronische communicatiediensten aan de bevoegde nationale instanties toegang moeten verlenen tot de persoonsgegevens waarover zij beschikken. Van belang is dat die toegang onderworpen is aan een voorafgaande toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. Gelet op de vereiste onafhankelijkheid, mag de instantie die die toetsing verricht niet betrokken zijn bij de uitvoering van het betrokken strafrechtelijk onderzoek en moet zij neutraal zijn ten opzichte van de partijen in de strafprocedure. Dat is niet het geval bij een Openbaar Ministerie dat de onderzoeksprocedure van een strafrechtelijk onderzoek leidt en in voorkomend geval ook optreedt als openbaar aanklager tijdens de strafprocedure. Een latere toetsing van het besluit van de officier van justitie is niet voldoende om aan het onafhankelijkheidsvereiste te voldoen, omdat de controle door een onafhankelijke autoriteit moet plaatsvinden voorafgaand aan de machtiging (par. 58 van het Prokuratuur-arrest).
Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in het arrest La Quadrature du Net e.a. van 6 oktober 2020 een beoordelingskader gegeven voor de vraag hoe omgegaan moet worden met processen-verbaal die zijn opgesteld op basis van informatie die in strijd met de voorschriften van het Unierecht zijn verkregen. Het Hof overweegt daarin dat het volgens het beginsel van procedurele autonomie een zaak van het nationale recht is om de regels vast te stellen met betrekking tot de toelaatbaarheid van (onrechtmatig verkregen) informatie/bewijs, met dien verstande dat deze regels moeten voldoen aan het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en doeltreffendheidsbeginsel.
De rechtbank zal daarom aansluiting zoeken bij het beoordelingskader van artikel 359a Sv. Uitgangspunt van die regeling is dat het rechtsgevolg in verhouding moet staan tot de aard en de ernst van het vormverzuim en het door de verdachte als gevolg van het vormverzuim geleden nadeel. Dat betekent tevens dat, waar mogelijk, wordt volstaan met het – vanuit het perspectief van de met vervolging en berechting van strafbare feiten gemoeide belangen bezien – minst verstrekkende rechtsgevolg.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering tot gegevensverstrekking is in de onderhavige zaak op 6 januari 2021 door de officier van justitie gedaan. Gevorderd zijn de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer toebehorend aan de verdachte over een periode van drie maanden.
Nu de historische verkeersgegevens zijn gevorderd in het kader van een verdenking van betrokkenheid bij een gewapende overval waarbij geweld is gebruikt, is voldaan aan de eerste voorwaarde dat sprake moet zijn van bestrijding van zware criminaliteit. Aan de tweede voorwaarde van onafhankelijke toetsing is niet voldaan, nu de vordering door de officier van justitie is gedaan en niet op voorhand is onderworpen aan een onafhankelijke toetsing. Hoewel de vordering voldeed aan de wettelijke voorschriften uit het Wetboek van Strafvordering, had deze achteraf gezien niet door een officier van justitie gevorderd mogen worden zonder voorafgaande onafhankelijke toetsing door een rechterlijke instantie of een onafhankelijke bestuurlijke entiteit. De gegevens die op grond van deze vordering zijn verstrekt, zijn daarom onrechtmatig verkregen. De onrechtmatige toegang tot deze historische verkeers- en locatiegegevens moet worden beschouwd als een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek als bedoeld in artikel 359a Sv.
Vervolgens is de vraag welk rechtsgevolg daaraan moeten worden verbonden. De rechtbank overweegt dat de verkeersgegevens weliswaar opgevraagd zijn in overeenstemming met de wettelijke regeling, maar dat daarbij – achteraf bezien – in strijd is gehandeld met het Unierecht. Het vormverzuim levert een schending op van het in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gegarandeerde recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Een dergelijke schending maakt niet dat zonder meer ook sprake is van een inbreuk op de in artikel 6 EVRM vervatte waarborg van een eerlijk proces. Naar het oordeel van de rechtbank is voor de beoordeling van belang dat de verdediging in de gelegenheid is geweest om doeltreffend commentaar te leveren op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen, waaronder de betreffende gegevens, en is het recht van hoor en wederhoor geëerbiedigd, zodat van een inbreuk op artikel 6 EVRM geen sprake is.
Ook is de inbreuk op de in artikel 8 EVRM gewaarborgde privacyrechten van de verdachte in duur en intensiteit beperkt gebleven, zodat de rechtbank bewijsuitsluiting geen passend rechtsgevolg acht. Niet kan immers worden gezegd dat op grond van de verstrekte historische verkeersgegevens een min of meer compleet beeld van het privéleven van verdachte is verkregen. Het gaat om gegevens over een relatief beperkte periode, terwijl het onderzoek zich toespitste op de dag van de overval in Katwijk, alsmede de paar dagen daaraan voorafgaand. Van de zijde van de verdachte is ook niet concreet gesteld waarin de ernst van de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de verdachte gelegen is. Tot slot weegt de rechtbank mee dat het aannemelijk is dat de rechter-commissaris, indien deze was benaderd met het verzoek de vordering vooraf te toetsen, toestemming zou hebben gegeven voor het vorderen van deze gegevens. Nu het geleden nadeel door de verdachte relatief beperkt lijkt te zijn gebleven, ziet de rechtbank evenmin redenen over te gaan tot strafvermindering.
De rechtbank zal om die redenen volstaan met de constatering dat sprake is van een vormverzuim, zonder daaraan een rechtsgevolg te verbinden.
3.3.2
Verweer ANPR-foto met zichtbare inzittenden
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich verder op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van art. 359a Sv, omdat geen bevel tot stelselmatige observatie in de zin van artikel 126g Sv is verleend met betrekking tot de ANPR-foto, waarop de verdachte en [medeverdachte 1] op 19 november 2020 op de A4 bij Hoofddorp als inzittenden van de auto van de verdachte zichtbaar zijn. De raadsman stelt dat enkel op basis van die bevoegdheid een ANPR-foto met zichtbare inzittenden voor strafvorderlijke doeleinden kan worden gebruikt. De officier van justitie heeft daarnaast gehandeld in strijd met het beleid van het Openbaar Ministerie, dat inhoudt dat het in afwachting van onderzoek naar een wettelijke grondslag daarvoor niet meer gebruik zal maken van de foto’s voor strafrechtelijke doeleinden. Daarnaast heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de ANPR-gegevens veel langer dan wettelijk toegestaan door het Openbaar Ministerie zijn bewaard. Door deze vormverzuimen is de persoonlijke levenssfeer van de verdachte in ernstige mate geschonden. De raadsman heeft verzocht over te gaan tot bewijsuitsluiting, subsidiair strafvermindering.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een vormverzuim. Volgens de officier van justitie komt het sporadisch voor dat personen herkenbaar zijn op ANPR-foto’s, zodat van een stelselmatige inbreuk op de privacy geen sprake is en daaraan dus geen bevel tot stelselmatige observatie ten grondslag hoeft te liggen.
De officier van justitie heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de ANPR-gegevens zijn gegenereerd op basis van artikel 3 van de Politiewet en dus niet op grond van artikel 126jj Sv, aangezien het kenteken van de verdachte vanwege zijn antecedenten op een referentielijst was opgenomen. De strenge waarborgen die aan de toepassing van artikel 126jj Sv zijn verbonden, golden niet bij ANPR-gegevens die op basis van artikel 3 van de Politiewet zijn verkregen. De officier van justitie stelt dat in de onderhavige zaak niet in strijd met het beleid van het Openbaar Ministerie met betrekking tot ANPR-foto’s is gehandeld, omdat dat beleid later tot stand is gekomen dan de voeging van de ANPR-foto in het onderhavige strafdossier. Voorts stelt de officier van justitie dat ANPR-foto’s die op basis van artikel 3 Politiewet voor strafvorderlijke doeleinden worden gebruikt een veel minder grote inbreuk maken op de privacy, omdat de gebruikers van deze kentekens al onder verscherpt toezicht staan vanwege de referentielijst waarop zij zijn opgenomen. Of de foto al dan niet is vernietigd doet voor deze strafzaak niet ter zake.
Het juridisch kader en de discussie omtrent herkenbare personen op ANPR-foto’s
Met de invoering van artikel 126jj Sv is sinds 1 januari 2019 een bevoegdheid gecreëerd voor het vastleggen en bewaren van zogenaamde ANPR passage-gegevens. Dit zijn gegevens betreffende kentekens van passerende voertuigen, waarbij het ook gaat om kentekengegevens van voertuigen die op het moment van de vastlegging niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de politietaak. In de Memorie van Toelichting bij artikel 126jj Sv staat vermeld:
“4.2 Artikel 3 Politiewet 2012
Op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 (artikel 2 van de oude Politiewet 1993 die inmiddels is vervallen) heeft de politie tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven. Ter uitvoering van haar taak is de politie bevoegd tot het verrichten van al die handelingen die nodig zijn voor een goede taakvervulling, binnen de wettelijke grenzen. Ter uitvoering van haar taak dient de politie opmerkzaam te zijn op personen en voertuigen die met het oog op die taak aandacht behoeven. Een mogelijkheid om opmerkzaam te zijn, is dat de politie het oog houdt op kentekens van voertuigen. Het is een passende ontwikkeling dat de politie daarbij gebruik maakt van camera’s en automatische kentekenherkenning. Zolang deze camera’s worden gebruikt om uitsluitend kentekens vast te leggen van voertuigen die relevant zijn voor de politietaak, bijvoorbeeld omdat het voertuig toebehoort aan een verdachte of een veroordeelde die zijn straf moet ondergaan, past dit binnen de uitvoering van artikel 3 van de Politiewet 2012. (..)
Artikel 3 van de Politiewet 2012 biedt dus een basis voor het vastleggen en vergelijken van kentekens van personen die ingevolge de uitvoering van de politietaak aandacht behoeven. De op grond van artikel 3 van de Politiewet 2012 vergaarde (kenteken)gegevens kunnen op grond van de Wet politiegegevens (Wpg) verder worden verwerkt. De Wpg staat de verwerking van gegevens toe, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak. Het gaat dan – evenals bij artikel 3 van de Politiewet 2012 – om hits en om kentekengegevens die worden vergaard in het kader van een opsporingsonderzoek. (..)
4.3
Het vastleggen en bewaren van passagegegevens
Het vastleggen en bewaren van zogenaamde hits en van kentekengegevens die anderszins noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de politietaak past dus binnen artikel 3 van de Politiewet 2012 en het stelsel van de Wpg. Anders is dan voor het vastleggen en bewaren van kentekengegevens die niet noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de politietaak. (..) Gaat het om gegevens die op dat moment niet van belang zijn voor de uitvoering van de politietaak, maar die mogelijk op een later tijdstip wel relevant kunnen zijn, dan is verwerking op grond van de Wpg niet mogelijk. Om de bewaring van deze gegevens mogelijk te maken, teneinde deze achteraf ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten te kunnen raadplegen, is dan ook expliciete wettelijke basis vereist. Voorgesteld wordt deze neer te leggen in een nieuw in te voegen artikel 126jj Sv.”
Uit de Memorie van Toelichting volgt dat beoogd is in het geval van een zogenoemde
no hiteen aanvullende bevoegdheid te creëren voor het gebruik van ANPR-gegevens voor strafvorderlijke doeleinden. Vóór de komst van artikel 126jj Sv was vaste rechtspraak dat artikel 3 van de Politiewet en de bepalingen van de Wet politiegegevens voldoende grondslag boden voor het verwerken van uit het ANPR-systeem verkregen gegevens op basis van een zogenoemde
hitop basis van de referentielijsten (vgl. ECLI:NL:HR:2014:3142).
Bij de vastlegging van ANPR-gegevens wordt standaard een foto van het voertuig gemaakt, zodat aan de hand van die foto kan worden gecontroleerd of het kenteken juist is geregistreerd. In artikel 5, vierde lid, van het Besluit vastlegging andere regels vastleggen en bewaren kentekengegevens ex artikel 126jj Sv (het Besluit) heeft de wetgever de volgende bepaling opgenomen:
“De geautoriseerde opsporingsambtenaar controleert de foto van het voertuig alvorens deze te verstrekken aan een opsporingsambtenaar die een verzoek als bedoeld in artikel 7 heeft gedaan. Indien op de foto niet-openbare plaatsen of personen herkenbaar voorkomen, worden deze door de geautoriseerde opsporingsambtenaar van de foto verwijderd dan wel onherkenbaar gemaakt.”
Voor de opvraging van de foto’s op grond van artikel 3 van de Politiewet bestond (in elk geval vóór de komst van artikel 126jj Sv) dit vereiste niet.
De ANPR-wetgeving van artikel 126jj Sv is in 2020 geëvalueerd door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (hierna: WODC). Ten aanzien van de onderhavige zaak zijn de onderstaande bevindingen over de gangbare praktijk van belang:
“4.3 Periode vanaf 2019
Op 1 januari 2019 is de wet ‘Vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie’ in werking getreden. (..) Het nieuwe artikel vervangt niet de al bestaande ANPR-bevoegdheden. Dit betekent dat de eerder besproken bevoegdheden naast 126jj kunnen worden gebruikt.
5.1
Referentielijsten
De meest gebruikte toepassing van ANPR is het vergelijken van passerende kentekens met de kentekens op een referentielijst (..) De referentielijsten moeten worden goedgekeurd door de officier van justitie. (..) De politie kan via de applicatie ‘Falcon-i’ zelf controleren of een gezocht kenteken een hit heeft opgeleverd met de referentielijst. Tevens kan zij automatisch een melding ontvangen als een bepaald kenteken op een referentielijst een hit oplevert. Bij een hit op basis van een referentielijst wordt ook een foto meegeleverd van het voertuig. In tegenstelling tot foto’s die worden geleverd op basis van 126jj, zijn foto’s die worden geleverd naar aanleiding van een hit op een referentielijst ongeblurd.”
In de meest recente ‘Evaluatie ANPR-wetgeving van artikel 126jj Wetboek van Strafvordering’ van oktober 2021 van het WODC staat het volgende gerelateerd over de grondslag van artikel 3 van de Politiewet en de gebruikmaking van ongeblurde overzichtsfoto’s, alsmede het beleid van het Openbaar Ministerie:
“1.1 (..) Als een kenteken wordt geregistreerd dat voorkomt op een referentielijst, is er sprake van een hit. Deze toepassing wordt al jaren gebruikt op grond van algemene regels wat betreft de taakstelling van de politie zoals beschreven in artikel 3 Politiewet 2012.
4.6.1
Blurren (..) noot 32: Het verstrekken van overzichtsfoto’s bij hits op referentielijsten is, naar aanleiding van het vereiste dat personen op overzichtsfoto’s op basis van 126jj onherkenbaar moeten worden gemaakt, ter discussie komen te staan binnen de politie en het OM. Er ligt een adviesaanvraag bij het Wetenschappelijk Bureau Openbaar Ministerie hoe om te gaan met overzichtsfoto’s die worden verstrekt op basis van artikel 3 Politiewet en de Wpg (op basis waarvan de referentielijsten worden toegepast). In afwachting van dit advies is de afspraak gemaakt dat overzichtsfoto’s bij hits op referentielijsten niet meer worden verstrekt.”
Het oordeel van de rechtbank
In onderhavig dossier bevindt zich een ANPR-foto waarop de verdachte zichtbaar in beeld is. Uit het dossier volgt dat het kenteken van de verdachte zich bevond op een zogenoemde referentielijst, waardoor de politie bij het langs een ANPR-camera rijden een
hitontving met de tekst: “voertuig is gebruikt door inbreker, inzittende controle in voertuig, controle op inbrekerswerktuigen” (p. 229). Door de officier van justitie is géén vordering ex artikel 126jj Sv gedaan ter verkrijging van de ANPR-gegevens en -foto, zodat het ervoor moet worden gehouden dat de foto is verkregen op de grondslag van de algemene taakstelling van de politie (artikel 3 van de Politiewet). Evenmin is een bevel tot stelselmatige observatie in de zin van artikel 126g Sv afgegeven.
Gelet op het wettelijk regime dat gold vóór de inwerkingtreding van artikel 126jj Sv en de bedoeling van de wetgever bij de invoering van dit artikel, is de rechtbank van oordeel dat artikel 3 van de Politiewet in combinatie met de Wet politiegegevens een deugdelijke grondslag vormt voor het opvragen en verwerken van ANPR-gegevens in het geval van een ANPR-hit.
Ten aanzien van het gebruik van de ongeblurde foto voor strafvorderlijke doeleinden (en het al dan niet gebruiken van die foto als bewijsmiddel), overweegt de rechtbank het volgende. De bewoording van artikel 5, vierde lid, in verbinding met artikel 7 van het Besluit ziet expliciet op de gevallen waarin een vordering tot verstrekking van 126jj-gegevens is gedaan. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat de bedoeling van de wetgever is geweest om artikel 126jj Sv en het daarbij behorende Besluit van overeenkomstige toepassing te verklaren op de gevallen waarin sprake is van opsporing in het kader van de politietaak in de zin van artikel 3 van de Politiewet (bij een zogenoemde
hitop basis van een referentielijst). Evenmin blijkt dat de wetgever de opsporingsbevoegdheden in dat kader heeft willen beperken door de invoering van artikel 126jj Sv. Integendeel, het was juist de bedoeling van de wetgever de bevoegdheden tot opsporing te verruimen. Nu de bevoegdheid tot gebruikmaking van de ANPR-gegevens in het onderhavige geval is gestoeld op artikel 3 van de Politiewet, is gelet op het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank het Besluit daarop niet van (overeenkomstige) toepassing. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van onrechtmatige verkrijging van de foto met daarop herkenbare personen.
Dat maakt ook dat, anders dan door de raadsman gesteld, een bevel tot stelselmatige observatie in de zin van artikel 126g Sv niet vereist was. Daarbij acht de rechtbank nog van belang dat met het gebruik van één ANPR-foto nog geen sprake is van het stelselmatig volgen van een persoon of het stelselmatig waarnemen van diens aanwezigheid of gedrag. De omstandigheid dat het Openbaar Ministerie na het tijdstip van voeging van de ANPR-foto in het onderhavige dossier de beleidsbeslissing heeft genomen ongeblurde foto’s niet langer te gebruiken voor strafrechtelijke doeleinden, maakt – mede gelet op het hiervoor overwogene over de rechtmatigheid daarvan – niet dat met terugwerkende kracht kan worden gesproken van een vormverzuim.
Het standpunt van de raadsman dat de ANPR-gegevens te lang zouden zijn bewaard, is niet op enigerlei wijze onderbouwd. Voor zover de raadsman heeft bedoeld te stellen dat de gegevens zijn opgenomen in het strafdossier en op die wijze zijn bewaard, is de rechtbank van oordeel dat dit geen vormverzuim oplevert, aangezien de wettelijke bewaartermijn slechts geldt ten aanzien van de bewaring van de gegevens in de daartoe bestemde database.
De rechtbank concludeert dat geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. Het verweer wordt verworpen.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1
De vaststelling van de feiten omtrent de overval
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting, komt de rechtbank tot de volgende vaststelling van de feiten.
[benadeelde 1] deed aangifte van een overval, gepleegd op 20 november 2020 omstreeks 15.04 uur in de juwelierszaak [juwelier] , gevestigd in Katwijk op het adres [adres] . [2] Hij verklaarde dat hij op een gegeven moment in de deuropening een persoon zag staan met een soort latex masker op en met een vuisthamer in zijn hand. [benadeelde 1] hoorde deze persoon zeggen: “Dit is een overval, op de grond liggen iedereen”. [3] Gedurende de overval zag hij dat de overvaller naar de deur van de kluisruimte, die tevens werd gebruikt als keuken, liep en daar met een vuisthamer een paar harde klappen op de deur gaf. Op dat moment waren zijn zoon [benadeelde 2]
(de rechtbank begrijpt: [benadeelde 2] ), [benadeelde 3]
(de rechtbank begrijpt: [benadeelde 3] )en [benadeelde 4]
(de rechtbank begrijpt: [benadeelde 4] )in de keuken. [4] Hij verklaarde dat een Rolex horloge en een lade met ringen zijn weggenomen. [5]
Ook [benadeelde 2] heeft bij de politie aangifte gedaan van de overval. Hij verklaarde dat een van de daders keihard begon te schreeuwen “Overval, overval”. Hij zag een dader met zijn vader worstelen en de ander stond voor de deur. Op een gegeven moment zag hij zijn vader op de grond liggen onder het bloed. Hij zag dat de dader met de hamer vervolgens op hem af kwam rennen. Hij rende snel terug naar de keuken en draaide de deur op slot. Hij hoorde vervolgens dat de dader keihard begon te rammen op de deur. [6]
[benadeelde 3] heeft bij de politie verklaard dat hij op 20 november 2020 aan het werk was in de winkel en een persoon iets hoorde zeggen als: “Liggen, liggen, overval, overval”. [7] Verder heeft hij gezien dat, toen een van de jongens de winkel niet meer uit kon, de man buiten tegen de deur stond te trappen. [8]
[benadeelde 4] heeft bij de politie verklaard dat zij op 20 november 2020 aan het werk was bij Van [juwelier] . Ze verklaarde dat een jongen riep: “Overval, overval!” en zij vervolgens naar de keuken rende. Op de camerabeelden
(de rechtbank begrijpt: in de keuken)zag ze dat haar schoonvader
(de rechtbank begrijpt: [benadeelde 1] )werd geslagen en dat ze iets uit de etalage met klokken pakten. [9]
Een verbalisant heeft de camerabeelden uitgekeken en nam daarop het volgende waar. NN1 gaat de winkel in en kort hierna rent NN2 naar de deur van de winkel. NN2 heeft in zijn rechterhand een vuurwapen. Hij overhandigt een vuisthamer aan NN1. Voor de ingang van de winkel ontstaat een vechtpartij tussen NN1 en 2 en slachtoffer [benadeelde 1]
(de rechtbank begrijpt: [benadeelde 1] ). NN2 slaat slachtoffer [benadeelde 1] met een vuurwapen in het gezicht. Vervolgens slaat NN1 slachtoffer [benadeelde 1] met de hamer. NN2 slaat opnieuw slachtoffer [benadeelde 1] met een vuurwapen op zijn hoofd. Hierna komt NN1 de winkel uit met in zijn rechterhand een glazen doosje met sieraden. Op hetzelfde moment richt NN2 het vuurwapen op omstanders. NN1 gooit goederen in de buddyseat van een scooter. NN1 gaat vervolgens weer de winkel in, slaat het slachtoffer opnieuw met de hamer en loopt richting een vitrine. NN1 pakt goederen uit de vitrine en wil de winkel verlaten. De deur is op dat moment in het slot gevallen. NN1 rent de winkel in, richting het overige personeel. Ondertussen staat NN2 buiten waar hij het vuurwapen op omstanders richt. NN2 loopt hierna weer richting de ingang van de juwelier en trekt de slede van het vuurwapen naar achteren. Vervolgens richt NN2 het vuurwapen op het slot van de deur. [10]
Verder is door de politie op de camerabeelden gezien dat het vuurwapen buiten werd gericht op een omstander, waarbij de omstander werd genaderd tot op zeer korte afstand. Op een filmpje van een getuige hoorde de verbalisant dat
(de rechtbank begrijpt: op dat moment)gezegd werd “Wegwezen hier, weg hier”. [11] De verbalisant hoorde op datzelfde filmpje
(de rechtbank begrijpt: op het moment dat het vuurwapen werd gericht op het slot van de deur)geluiden die hij herkende als het trekken aan de slede en het overhalen van de trekker. Hij hoorde vervolgens een “klik” geluid, alsof werd afgedrukt met een wapen dat leeg is of een storing heeft. [12]
Vele omstanders hebben bij de politie verklaringen afgelegd die zien op de bedreiging met het vuurwapen buiten de winkel. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de jongen het vuurwapen op haar hoofd zette. [13] Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat de jongen met het pistool naar haar en haar moeder ging zwaaien. [14] Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat de jongen met het pistool het wapen op haar richtte. [15] Aangeefster [getuige 4] verklaarde tegenover de politie dat het vuurwapen op haar werd gericht [16] en door [getuige 5] werd eveneens aangifte gedaan dat het pistool een moment op haar bleef gericht. [17] Getuige [getuige 6] zag een persoon buiten de juwelier met een vuurwapen zwaaien. [18] Getuige [getuige 7] heeft verklaard dat een persoon met een gestrekte arm voor zich uit het wapen zijn kant op richtte. [19] Tot slot verklaarde de getuige [getuige 8] dat de persoon met het wapen in zijn hand riep “Niet kijken, niet kijken” en dat hij met het vuurwapen in haar richting kwam. [20]
3.4.2
De bewijsmiddelen omtrent de rol van de verdachte
Na de overval is verbalisant [verbalisant] op de rotonde Koningin Julianalaan met de Zeeweg gaan staan om te kijken of hij de mogelijke verdachten zou kunnen onderscheppen. Hij hoorde dat de daders licht getint zouden zijn met een Marokkaans uiterlijk. Hij hoorde van collega’s dat zij vlak na de overval een grijze Peugeot 206 hadden zien rijden, waarvan de tenaamgestelde voorkwam voor overvallen en straatroof. Omstreeks 15.16 uur zag hij een grijze Peugeot 206 voorzien van kenteken [kenteken 1] rijden, met daarin twee licht getinte mannen. De bestuurder bleek de verdachte te zijn en de andere inzittende [medeverdachte 1] . [21]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [medeverdachte 1] naar Katwijk had gebracht en had gewacht in de auto. Even later kwam [medeverdachte 1] weer terug die toen zei: “Rijden”. Daarnaast heeft de verdachte verklaard dat hij ook in de nacht van 16 op 17 november 2020 in Katwijk is geweest. [22]
Uit de bevindingen van de politie blijkt dat op 17 november 2020 om 00.30 uur de auto met kenteken [kenteken 2] werd gecontroleerd bij Oegstgeest als gevolg van een ANPR-hit en dat in het voertuig zaten [medeverdachte 2] (achterin), [medeverdachte 1] (bestuurder) en de verdachte, [verdachte] (bijrijder). [23] Verder bleek dat het voertuig op 16, 17, 19 en 20 november door de ANPR reed op de Tjalmaweg te Katwijk. Op 19 november 2020 was een ANPR-foto van het voertuig gemaakt op de A4 bij Hoofddorp waarop de twee inzittenden goed zichtbaar waren. De verbalisant zag daarop dat [medeverdachte 1] achter het stuur zat en dat de verdachte, [verdachte] , naast hem zat. [24]
Onder de verdachte werd een telefoon in beslag genomen. Op basis van de foto’s en contacten in de telefoon kon door de politie worden vastgesteld dat deze in gebruik was bij de verdachte. Uit de historische verkeersgegevens bleek dat de telefoon van de verdachte zowel op 16 november 2020 om 23.13 uur als op 17 november 2020 om 12.54 uur gebruik maakte van een zendmast op de Zeeweg in Katwijk aan Zee. [25]
3.4.3
De verklaringen van de medeverdachten
Opmerking vooraf
De medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben op de terechtzitting van 26 november 2021 beiden tijdens de behandeling van hun strafzaak een bekennende verklaring afgelegd. De strafzaken tegen de medeverdachten werden gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de strafzaak tegen de verdachte. Op verzoek van de raadsman zijn de processen-verbaal van de terechtzitting in de zaken van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gevoegd in het procesdossier van de verdachte [verdachte] . Ter terechtzitting is uitdrukkelijk besproken dat de processen-verbaal op het moment van sluiten van het onderzoek nog niet gereed waren. De raadsman heeft zich hiermee akkoord verklaard, mede omdat de inhoud daarvan door de procespartijen ter terechtzitting is gehoord. De raadsman en de officier van justitie hebben ter terechtzitting de verklaringen van de medeverdachten gebruikt ter onderbouwing van hun standpunten. De rechtbank is, gelet op het uitdrukkelijke verzoek van de raadsman en het feit dat partijen zich hebben kunnen uitlaten over de inhoud van de verklaringen van de medeverdachten, van oordeel dat de processen-verbaal kunnen worden gebruikt voor het bewijs.
De inhoud van de verklaringen
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij de overvaller was met het vuurwapen en dat ze het een paar dagen van tevoren hadden gepland. [26] In de week van de overval is hij twee of drie keer daar geweest. [27] Hij heeft verklaard dat [verdachte] wel wist dat hij iets zou gaan doen en heeft daarnaast verklaard dat ze met zijn drieën
(de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 1] , [verdachte] en [medeverdachte 2] )wisten van het plan. [28] Tot slot heeft hij verklaard dat hij op 17 november 2020 op voorverkenning was geweest toen hij werd gecontroleerd door de politie. [29]
[medeverdachte 2] heeft ter terechtzitting in zijn strafzaak verklaard dat hij de overvaller was met de hamer. [30] Hij heeft verklaard dat hij op 17 november 2020 op voorverkenning was in Katwijk met [medeverdachte 1] en [verdachte] . [medeverdachte 2] ging er naar zijn zeggen heen om te kijken waar de horloges in de vitrines lagen. [31]
3.4.4
Medeplegen?
Juridisch kader
De betrokkenheid aan een strafbaar feit als medepleger kan worden bewezenverklaard indien vast is komen te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip (ECLI:NL:HR:2014:3474).
De bijdrage van de medepleger kan in uitzonderlijke gevallen in hoofdzaak vóór of ná het strafbare feit zijn geleverd. Een geringe rol of het ontbreken van enige rol in de uitvoering van het delict zal in dergelijke gevallen moeten worden gecompenseerd, bijvoorbeeld door een grote(re) rol in de voorbereiding.
De bijdrage van de verdachte
Op grond van de hiervoor vermelde bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
De verdachte is niet gedurende de overval in of bij de juwelierswinkel geweest. Wel heeft hij met zijn auto [medeverdachte 1] in de nabije omgeving van de juwelier afgezet, heeft daar gewacht op zijn terugkomst van [medeverdachte 1] en heeft hem vervolgens mee teruggenomen.
Over de rol van de verdachte in de voorbereiding overweegt de rechtbank als volgt. In de nacht van 16 op 17 november 2020 en op 19 november 2020 is de verdachte in Katwijk geweest. Hij is immers in die eerste nacht staande gehouden door de politie in Oegstgeest en ter terechtzitting heeft hij verklaard toen in Katwijk geweest te zijn. Op 19 november 2020 is hij in Katwijk herkenbaar op een ANPR-foto vastgelegd.
Op 17 november 2020 zijn de telefoon van de verdachte en zijn auto met kenteken [kenteken 1] eveneens in Katwijk geweest. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich niet meer kan herinneren of hij die dag daar is geweest. Later heeft hij verklaard dat hij alleen in de nacht van 16 op 17 november 2020 en op de dag van de overval in Katwijk is geweest en dat hij “misschien” zijn auto, waarin zijn telefoon lag, had uitgeleend. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de verdachte zijn auto had uitgeleend, nu hij niet concreet heeft gemaakt dat en zo ja, aan wie hij dat dan zou hebben gedaan. Gelet op zijn aanwezigheid in Katwijk op eerdere dagen diezelfde week en bij gebreke van een aannemelijke verklaring omtrent de aanwezigheid van zijn telefoon en auto aldaar, acht de rechtbank aannemelijk dat de verdachte ook op 17 november 2020 aanwezig was in Katwijk.
De verdachte is dus in de dagen voorafgaand aan de overval drie maal in Katwijk geweest, in ieder geval één keer samen met [medeverdachte 2] en twee keer samen met [medeverdachte 1] , die later samen de overval zouden plegen. Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] volgt dat de nacht van 16 op 17 november 2020 een voorverkenning heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht volstrekt onaannemelijk dat de verdachte die nacht, terwijl hij kennelijk urenlang met de medeverdachten in de auto heeft gezeten, niets heeft meegekregen van de planning van de overval. Ook valt niet in te zien waarom [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de verdachte bij hun voorverkenning(en) zouden (blijven) betrekken als hij geen deelgenoot was van het plan en zij hem enkel nodig hadden voor vervoer. In dat licht laten ook de bezoeken aan Katwijk in de opvolgende dagen zich niet anders verklaren dan dat de verdachte samen met zijn mededaders de overval aan het plannen was en de omgeving aan het afleggen was. Kennelijk was zijn aanwezigheid die dagen van belang voor een ander doel dan het besturen van de auto, omdat [medeverdachte 1] in de nacht van 16 op 17 november 2020 en op 19 november 2020 reed. De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] dat zij “met zijn drieën wisten van het plan”, verhoudt zich bovendien bezwaarlijk met een andere lezing van het dossier. Die verklaring is, anders dan bepleit, niet te duiden als een ‘kijken in het hoofd van de verdachte’, maar wordt door de rechtbank geduid als een samenvattende uiting van de waarnemingen van [medeverdachte 1] van alles wat in de aanloop naar de overval tussen de drie over het plan is gewisseld.
Gezien de intensiteit van de samenwerking, de wezenlijke rol van de verdachte in de voorbereiding, zijn aanwezigheid op essentiële tijdstippen en zijn rol bij de aan- en afvoer van medeverdachte [medeverdachte 1] , is de bijdrage van de verdachte aan het tenlastegelegde van zodanig gewicht dat deze kan worden aangemerkt als medeplegen. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten is komen vast te staan.
Opzet op het geweld?
De bedoeling was om overdag in een winkelstraat een juwelier te overvallen en daarbij kostbare spullen mee te nemen. Het is een feit van algemene bekendheid dat voor het welslagen van zulke overvallen wapens worden meegenomen die zo nodig worden gebruikt. Het kan dan ook niet anders dan dat bij de planning over dat onderdeel van het plan is gesproken en de verdachte eveneens ervan op de hoogte was dat er wapens zouden worden meegenomen. Door zijn samenwerking met de medeverdachten desalniettemin voort te zetten, heeft de verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn mededaders ook daadwerkelijk tot het dreigen met en toepassen van geweld over zouden gaan.
De rechtbank komt tot de conclusie dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend is bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 20 november 2020 te Katwijk tezamen en in vereniging met anderen, in een winkelpand (perceel [adres] ), één horloge (merk Rolex) en sieraden,
dietoebehoorde
naan [juwelier] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen
- [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] althans het aldaar verder aanwezige winkelpersoneel en/of
- [getuige 1] en [getuige 2] en [getuige 3] en [getuige 4] en [getuige 5] en [getuige 6] en [getuige 7] en [getuige 8] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- ( al dan niet met gemaskerd gezicht) de juwelierszaak [juwelier] binnen te gaan en
- een vuisthamer te tonen en
- vervolgens te zeggen/roepen "Liggen, liggen, overval, overval" en "Dit is een overval, op de grond liggen iedereen" en
- vervolgens [benadeelde 1] meermalen met kracht met een vuisthamer en een vuurwapen, op het hoofd en het lichaam te slaan en
- op [benadeelde 2] af te rennen en
- met een vuisthamer op de deur (van de keuken/kluisruimte) te slaan (waar achter die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of en/of [benadeelde 4] zich bevonden) en
- met voornoemd vuurwapen te zwaaien en/of voornoemd vuurwapen te tonen aan en/of te richten op aldaar aanwezig winkelend publiek en/of omstanders (o.a. voornoemde [getuige 1] en [getuige 2] en [getuige 3] en [getuige 4] en De [getuige 5] en [getuige 6] en [getuige 7] en
[getuige 8]) en daarbij te schreeuwen/roepen "weg(wezen)" en "niet kijken" en
- voornoemd vuurwapen (proberen) door (te) laden en
- met voornoemd vuurwapen op (het slot van) de deur van dat winkelpand te richten en (proberen) te schieten en tegen voornoemde deur te trappen en te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat bij de staandehouding van de verdachte geen sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht over te gaan tot strafvermindering als bedoeld in artikel 359a Sv, omdat – kort gezegd – de controle van de auto van de verdachte en zijn daaropvolgende aanhouding zijn verricht op grond van etnisch profileren. De politie heeft daarbij de overtreding van de Wet op de identificatieplicht (Wet ID) misbruikt om vrijheidsbeneming mogelijk te maken voor betrokkenheid bij de overval.
De raadsman heeft voorts het standpunt ingenomen dat, indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het primaire ten laste gelegde, de door de officier van justitie geëiste straf te hoog is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Het strafmaatverweer
Uit het dossier blijken de volgende feiten en omstandigheden. Op 20 november 2020 omstreeks 15:05 uur ontving de politie melding dat een overval had plaatsgevonden, dat de daders licht getint zouden zijn met een Marokkaans uiterlijk en dat zij op een scooter in de richting van de Rijnmond te Katwijk reden. Op de rotonde van de Industrieweg en de Koningin Julianalaan werd vervolgens de auto van de verdachte gezien met veel schade aan de bumper. Ook werd gezien dat twee personen met een Noord-Afrikaans uiterlijk in de auto zaten. Daarop heeft een verbalisant het kenteken bevraagd. Hij zag dat de tenaamgestelde van de auto, te weten de verdachte, stond ingeschreven in Amsterdam en veel antecedenten had voor straatroven, inbraken, diefstallen met geweld en bedreigingen met geweld. Daarop heeft de verbalisant aan de meldkamer doorgegeven dat het voertuig interessant was om te controleren. Vervolgens is de auto van de verdachte door andere opsporingsambtenaren staande gehouden en is aan de inzittenden, de verdachte en [medeverdachte 1] , gevraagd zich te legitimeren. Toen zij niet hun legitimatie konden laten zien, zijn zij aangehouden op grond van de Wet ID. Na verder onderzoek bleken de inzittenden in verband te kunnen worden gebracht met de overval.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat de verdachte is staande gehouden omdat de auto opviel vanwege de schade, de auto vlak na de overval reed op één van de uitgangswegen vanuit de richting waar de daders van de overval voor het laatst waren gezien, de inzittenden (deels) voldeden aan het signalement uit de melding, de tenaamgestelde niet uit (de buurt van) Katwijk kwam en omdat de tenaamgestelde relevante antecedenten had. De verdachte is dus niet enkel vanwege zijn vermeende etniciteit onderworpen aan een identiteitscontrole, zodat geen sprake is van onrechtmatig gebruik van opsporingsbevoegdheden. Bovendien was er een gegronde reden de vermeende etniciteit van de verdachte te betrekken bij de afweging de inzittenden te controleren, omdat deze (deels) overeenkwam met het signalement van de daders van de vlak daarvoor gepleegde overval.
De rechtbank is voorts van oordeel dat geen sprake is van misbruik van de bevoegdheden op basis van de Wet ID voor een ander doel dan waarvoor deze zijn bedoeld (détournement de pouvoir). Op grond van artikel 8 van de Politiewet is een opsporingsambtenaar bevoegd tot het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs van personen, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak. Gelet op de hiervoor genoemde combinatie van omstandigheden, is de rechtbank van oordeel dat de identiteitscontrole van de inzittenden redelijkerwijs noodzakelijk was, omdat dit van belang kon zijn in het verdere opsporingsonderzoek naar de overval.
De rechtbank komt tot de conclusie dat geen sprake is van een vormverzuim en verwerpt het verweer.
Overwegingen omtrent de op te leggen straf
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte en zijn medeverdachten hebben zich schuldig gemaakt aan een buitengewoon gewelddadige overval op juwelier [benadeelde 1] te Katwijk. Daaraan voorafgaand hebben zij de winkel en omgeving voorverkend, een vluchtscooter met gestolen kentekenplaten klaargezet en een vuurwapen met munitie geregeld. Terwijl de verdachte iets verderop in een auto wachtte om de vlucht te faciliteren, zijn de medeverdachten gewapend met een vuurwapen en een zware vuisthamer de winkel ingegaan. De poging van juwelier [benadeelde 1] om hen te beletten sieraden mee te nemen heeft hen niet weerhouden hun plan door te zetten. Wat volgde was een explosie van geweld, waarbij de medeverdachten rake klappen op het hoofd en de knie van de juwelier hebben gegeven met de hamer en het vuurwapen. Het leidt geen twijfel dat het slachtoffer door de inwerking van die klappen op zijn slaap het leven had kunnen laten. Een medeverdachte heeft zijn vuurwapen gericht op vele voorbijgangers in de drukke winkelstraat en heeft daarmee ook buiten de winkel voor een onveilige en angstaanjagende situatie gezorgd. Na al dit geweld is de andere medeverdachte opnieuw de winkel ingegaan om ook nog een Rolex-horloge buit te maken, waarbij het al hevig bloedende slachtoffer nogmaals klappen op zijn hoofd te verduren kreeg.
De gewelddadige overval heeft grote impact gehad op [benadeelde 1] en zijn personeel. Zijn hoofdverwonding is met 17 hechtingen gedicht en heeft een blijvend ontsierend litteken achtergelaten. Daarnaast heeft hij bij de overval een gebroken knie opgelopen, waarvoor hij een operatie heeft moeten ondergaan. Tot op de dag van de zitting is het slachtoffer niet in zijn motoriek hersteld. De verwachting is dat hij altijd kreupel zal blijven. [benadeelde 4] heeft blijkens de slachtofferverklaring van [benadeelde 1] vanwege psychische klachten maandenlang niet in de juwelier kunnen werken.
De verdachte is strafrechtelijk verantwoordelijk voor het gepleegde geweld. De rechtbank zal er in strafmatigende zin echter rekening mee houden dat het niet de verdachte is geweest die feitelijk het excessieve geweld heeft gepleegd en dat evenmin is gebleken dat hij de aanwending van extreem geweld heeft gestimuleerd.
In het leven van de verdachte tekent zich een zorgwekkend patroon af van crimineel gedrag, zoals is af te leiden uit zijn strafblad. Uit dat strafblad van 10 november 2021 blijkt dat hij een half jaar voor het medeplegen van deze overval nog langdurig gedetineerd is geweest na het plegen van onder meer een fors aantal al dan niet gewelddadige vermogensdelicten.
Gelet op de ernst van het feit en het planmatige karakter daarvan, is geen andere straf passend dan een langdurige gevangenisstraf. De geëiste gevangenisstraf doet onvoldoende recht aan de combinatie van ernst van het feit en de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte. Voor het feit zou in beginsel de geëiste straf passend zijn. Om het hiervoor genoemde criminele gedrag van de verdachte een halt toe te roepen acht de rechtbank het echter noodzakelijk een hogere straf dan geëist op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet, dan wel aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen

7.1
De vorderingen
[benadeelde 1]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 100.550,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 60.550,- aan materiële schade, te weten de gestolen Rolex en sieraden, en € 40.000,- aan immateriële schade.
[benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4]
[benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] hebben zich eveneens als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vorderen ieder een bedrag van € 6.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft [benadeelde 4] een bedrag van € 46,26 gevorderd aan materiële schade, te weten kosten voor psychosociale hulp, te vermeerderen met de wettelijke rente. Op dat bedrag is al in mindering gebracht de vergoeding die zij heeft ontvangen van haar zorgverzekering.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de verdachte te veroordelen tot hoofdelijke betaling van een bedrag van € 6.000,-, bestaande uit immateriële schade, aan elk van de vier slachtoffers en tot hoofdelijke betaling van een bedrag van € 46,26, bestaande uit materiële schade, aan het slachtoffer [benadeelde 4] .
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging betwist de door benadeelde [benadeelde 1] gestelde waarde van het horloge. Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, heeft de raadsman primair verzocht de zaak te heropenen teneinde een deskundige aan te stellen ter taxatie van het horloge. Subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering af te wijzen, omdat de vordering onvoldoende met stukken is onderbouwd. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de vordering om die reden nietontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van het overigens gevorderde heeft de raadsman geen standpunt ingenomen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van [benadeelde 1]
Ten aanzien van de gevorderde materiële schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit, te weten de diefstal van een horloge van het merk Rolex en een aantal ringen. [benadeelde 1] heeft in zijn aangifte verklaard dat de weggenomen Rolex een waarde had van ongeveer € 17.000,-. Ter terechtzitting is door de advocaat van [benadeelde 1] , mr. A.A.G. Balkenende, aangevoerd dat dat bedrag niet de verkoop-, maar de inkoopwaarde betrof.
Uitgangspunt bij vergoeding van vermogensschade is de vergoeding van de concreet geleden schade (vgl. ECLI:NL:HR:2019:793, r.o. 2.4.2). Als gevolg van de diefstal van het horloge is het vermogen van de benadeelde partij verminderd met de inkoopwaarde daarvan. Te behalen winst bij de mogelijke verkoop van het horloge maakt geen deel uit van het actuele vermogen. De rechtbank zal daarom de hoogte van de schade die is geleden door de diefstal van het Rolex-horloge, als in zoverre voldoende onderbouwd, vaststellen op een inkoopwaarde van € 17.000,-.
De hoogte van de vordering ten aanzien van de ringen is niet betwist door de verdediging en is voldoende onderbouwd. De rechtbank zal dus dit gedeelte van de vordering toewijzen.
De immateriële schade die [benadeelde 1] heeft geleden komt op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek voor vergoeding in aanmerking, omdat sprake is van een aantasting in de persoon door het oplopen van lichamelijk letsel. Ook psychisch letsel komt voor vergoeding in aanmerking, omdat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. De aard en de ernst van de normschending brengen mee dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen (ECLI:NL:HR:2019:376).
Bij het vaststellen van de hoogte van de immateriële schade, neemt de rechtbank mede in aanmerking de aard en ernst van het letsel en de verwachting ten aanzien van het herstel daarvan. De benadeelde partij heeft een operatie aan zijn knie moeten ondergaan en zal een groot ontsierend litteken in zijn gezicht houden. De rechtbank neemt daarnaast in aanmerking de vergoedingen die in soortgelijke gevallen worden toegekend. De rechtbank zal naar billijkheid de immateriële schade vaststellen op € 20.000,-. Aangezien de rechtbank de verdachte een beperkter aandeel in het uitgeoefende geweld toedicht dan de medeverdachten, zal zij bepalen dat hij tot vergoeding van slechts een deel daarvan aansprakelijk is. De rechtbank stelt vast dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is voor de vergoeding van een bedrag van € 10.000,- aan immateriële schadevergoeding.
De rechtbank acht aldus billijk de verdachte hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van in totaal € 58.050,-, bestaande uit € 48.050,- als vergoeding voor materiële schade en € 10.000,- als vergoeding voor immateriële schade. Het overigens gevorderde zal worden afgewezen.
De vorderingen van [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4]
De door de benadeelde partij [benadeelde 4] gevorderde materiële schadevergoeding is niet betwist en voldoende onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat er voldoende direct verband bestaat tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de geleden schade door de benadeelde partij. Derhalve zal zij de gevorderde schade toewijzen.
Ten aanzien van de gevorderde schadevergoeding voor immateriële schade door de benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze. Ook voor hen geldt dat de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de nadelige gevolgen voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De rechtbank zal de immateriële schade vaststellen op € 2.000,- ten aanzien van [benadeelde 3] en [benadeelde 4] . Aan [benadeelde 1] zal de rechtbank een bedrag toekennen van € 2.500,‑. Dit bedrag is hoger dan het aan de anderen toegekende bedrag, omdat deze benadeelde tijdens de overval direct geconfronteerd is met de geweldsuitoefening op zijn vader. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte voor het geheel van deze schade hoofdelijk aansprakelijk kan worden gehouden.
Wettelijke rente
De rechtbank zal ten aanzien van alle vorderingen de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 20 november 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
Nu de vorderingen gedeeltelijk worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met medeverdachten heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk, zij het dat (zoals hiervoor overwogen) ten aanzien van de verdachte geldt dat deze hoofdelijke aansprakelijkheid wat de vordering van [benadeelde 1] betreft het bedrag van € 58.050,- beloopt. De verdachte is ook hoofdelijk aansprakelijk voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de medeverdachten een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregelen
Om te bevorderen dat de schade daadwerkelijk door de verdachte en/of zijn mededaders wordt vergoed, zal de rechtbank aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van de hierboven vermelde bedragen. De rechtbank bepaalt daarbij dat indien het bedrag niet (volledig) wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur als hierna onder 11 vermeld.

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de verbeurdverklaring van de Peugeot 206 met kenteken [kenteken 2] gevorderd.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte verzocht om teruggave van de inbeslaggenomen auto.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De Peugeot 206 met kenteken [kenteken 1] is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze aan de verdachte toebehoort en het bewezenverklaarde feit met behulp van dit voorwerp is begaan en voorbereid. De auto is namelijk gebruikt bij de voorverkenningen en bij het vervoer naar en van de locatie van de overval. De rechtbank zal om die reden de Peugeot 206 verbeurdverklaren.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

9.Voorlopige hechtenis

De raadsman heeft de opheffing van de voorlopige hechtenis verzocht.
De rechtbank is van oordeel dat de ernstige bezwaren tegen de verdachte blijven bestaan. Voorts bestaan nog altijd gewichtige redenen van maatschappelijke veiligheid die de onverwijlde vrijheidsbeneming van de verdachte vorderen, namelijk de twaalfjaarsgrond en de herhalingsgrond. Het verzoek tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis wordt afgewezen.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde golden.

11. De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
6 (zes) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen deels toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk te betalen:
- aan de benadeelde partij [benadeelde 1] : een bedrag van
€ 58.050,-, bestaande uit € 48.050,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade;
- aan de benadeelde partij [benadeelde 2] : een bedrag van
€ 2.500,-, bestaande uit immateriële schade;
- aan de benadeelde partij [benadeelde 3] : een bedrag van
€ 2.000,-, bestaande uit immateriële schade;
- aan de benadeelde partij [benadeelde 4] : een bedrag van
€ 2.046,26, bestaande uit € 46,26 aan materiële schade en € 2.000,- aan immateriële schade;
alle vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 november 2020 tot aan de dag waarop deze vorderingen zijn betaald;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte hoofdelijk
de verplichtingen op tot betaling aan de Staatvan:
- een bedrag van € 58.050,-, ten behoeve van [benadeelde 1] ;
- een bedrag van € 2.500,-, ten behoeve van [benadeelde 2] ;
- een bedrag van € 2.000,-, ten behoeve van [benadeelde 3] ;
- een bedrag van € 2.046,26, ten behoeve van [benadeelde 4] ;
alle vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 november 2020 tot aan de dag waarop deze bedragen zijn betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet de volledige bedragen betaalt en/of niet de volledige bedragen op hem kunnen worden verhaald, per schadevergoedingsmaatregel gijzeling kan worden toegepast
voor de duur van respectievelijk 270, 35, 30 en 30 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte en/of zijn mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte en/of zijn mededaders het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
verklaart verbeurdhet op de beslaglijst genoemde voorwerp, te weten: een personenauto met kenteken [kenteken 1] van het merk en type Peugeot 206;
wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H.M. Smelt, voorzitter,
mr. H.P.M. Meskers, rechter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. R.C. van Grinsven, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 december 2021.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
hij op of omstreeks 20 november 2020 te Katwijk tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een winkelpand (perceel [adres] ), één of meer horloge(s) (merk Rolex) en/of siera(a)d(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [juwelier] en/of [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen
- [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] althans het aldaar verder aanwezige winkelpersoneel en/of
- [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige 3] en/of [getuige 4] en/of [getuige 5] en/of [getuige 6] en/of J. [getuige 9] en/of [getuige 7] en/of E.W. [getuige 8] althans het/de aldaar aanwezige winkelend publiek en/of omstanders,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- ( al dan niet met gemaskerd gezicht) de juwelierszaak [juwelier] binnen te gaan en/of
- een (vuist)hamer te tonen en/of
- ( vervolgens) te zeggen/roepen "Liggen, liggen, overval, overval" en/of "Dit is een overval, op de grond liggen iedereen", althans woorden van soortgelijke dreigende strekking en/of aard en/of
- ( vervolgens) [benadeelde 1] meermalen althans éénmaal met kracht met een (vuist)hamer en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of
- op [benadeelde 2] af te rennen en/of
- meermalen althans éénmaal met een (vuist)hamer op de deur (van de keuken/kluisruimte) te slaan (waar achter die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of en/of [benadeelde 4] zich bevonden) en/of
- met voornoemd vuurwapen te zwaaien en/of voornoemd vuurwapen te tonen aan en/of te richten op aldaar aanwezig winkelend publiek en/of omstanders (o.a. voornoemde [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige 3] en/of [getuige 4] en/of [getuige 5] en/of [getuige 6] en/of [getuige 9] en/of [getuige 7] en/of [getuige 8] ) en/of daarbij te schreeuwen/roepen "weg(wezen)" en/of "niet kijken" althans woorden van soortgelijke dreigende strekking en/of aard en/of
- voornoemd vuurwapen (proberen) door (te) laden en/of
- met voornoemd vuurwapen op (het slot van) de deur van dat winkelpand te richten en/of (proberen) te schieten en/of tegen voornoemde deur te trappen en/of te schoppen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of N.N. op of omstreeks 20 november 2020 te Katwijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, in/uit een winkelpand (perceel [adres] ), één of meer horloge(s) (merk Rolex) en/of siera(a)d(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [juwelier] en/of [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen
- [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] althans het aldaar verder aanwezige winkelpersoneel en/of
- [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige 3] en/of [getuige 4] en/of [getuige 5] en/of [getuige 6] en/of J. [getuige 9] en/of [getuige 7] en/of E.W. [getuige 8] althans het/de aldaar aanwezige winkelend publiek en/of omstanders,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- ( al dan niet met gemaskerd gezicht) de juwelierszaak [juwelier] binnen te gaan en/of
- een (vuist)hamer te tonen en/of
- ( vervolgens) te zeggen/roepen "Liggen, liggen, overval, overval" en/of "Dit is een overval, op de grond liggen iedereen", althans woorden van soortgelijke dreigende strekking en/of aard en/of
- ( vervolgens) [benadeelde 1] meermalen althans éénmaal met kracht met een (vuist)hamer en/of een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op het hoofd en/of het lichaam te slaan en/of
- op [benadeelde 2] af te rennen en/of
- meermalen althans éénmaal met een (vuist)hamer op de deur (van de keuken/kluisruimte) te slaan (waar achter die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of en/of [benadeelde 4] zich bevonden) en/of
- met voornoemd vuurwapen te zwaaien en/of voornoemd vuurwapen te tonen aan en/of te richten op aldaar aanwezig winkelend publiek en/of omstanders (o.a. voornoemde [getuige 1] en/of [getuige 2] en/of [getuige 3] en/of [getuige 4] en/of De [getuige 5] en/of [getuige 6] en/of [getuige 9] en/of [getuige 7] en/of [getuige 8] ) en/of daarbij te schreeuwen/roepen "weg(wezen)" en/of "niet kijken" althans woorden van
soortgelijke dreigende strekking en/of aard en/of
- voornoemd vuurwapen (proberen) door (te) laden en/of
- met voornoemd vuurwapen op (het slot van) de deur van dat winkelpand te richten en/of (proberen) te schieten en/of tegen voornoemde deur te trappen en/of te schoppen,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 20 november 2020 te Katwijk
opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door een auto ( [kenteken 1] ) ter beschikking te stellen en/of
- die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of N.N. met een/die auto naar Katwijk en/of in de buurt van [juwelier] te brengen en/of
- ( vervolgens) in de nabijheid van die juwelier op die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of N.N. te wachten en/of
- ( vervolgens) die [medeverdachte 1] vervoer te verschaffen om uit Katwijk en/of bij die juwelier vandaan te komen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer [PL nummer] , van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 1133).
2.Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1] , opgemaakt op 22 november 2020, p. 37.
3.Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1] , opgemaakt op 22 november 2020, p. 38, derde alinea.
4.Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1] , opgemaakt op 22 november 2020, p. 38, twee laatste alinea’s en p. 39, eerste alinea.
5.Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1] , opgemaakt op 22 november 2020, p. 39, derde alinea van onder.
6.Het proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 2] , opgemaakt op 20 november 2020, p. 32, eerste alinea.
7.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [benadeelde 3] , opgemaakt op 20 november 2020, p. 86.
8.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [benadeelde 3] , opgemaakt op 20 november 2020, p. 87.
9.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [benadeelde 4] , opgemaakt op 20 november 2020, p. 88 en 89.
10.Het proces-verbaal van bevindingen camerabeelden juwelier [benadeelde 1] , opgemaakt op 22 november 2020, p. 111 tot en met 119.
11.Het proces-verbaal van bevindingen gebruik vuurwapen, opgemaakt op 4 december 2020, p. 375 en 376.
12.Het proces-verbaal van bevindingen gebruik vuurwapen, opgemaakt op 4 december 2020, p. 380.
13.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] , opgemaakt op 20 november 2020, p. 94.
14.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] , opgemaakt op 20 november 2020, p. 103
15.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 3] , opgemaakt op 20 november 2020, p. 107.
16.Het proces-verbaal van aangifte door [getuige 4] , opgemaakt op 26 november 2020, p. 140.
17.Het proces-verbaal van aangifte door [getuige 5] , opgemaakt op 26 november 2020, p. 142.
18.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 6] , opgemaakt op 20 november 2020, p. 153.
19.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 7] , opgemaakt op 20 november 2020, p. 162.
20.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 8] , opgemaakt op 20 november 2020, p. 167.
21.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 20 november 2020, p. 75.
22.De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 26 november 2021.
23.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 november 2020, p. 229.
24.Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 november 2020, p. 230.
25.Het proces-verbaal van bevindingen zendmasten [verdachte] , opgemaakt op 14 maart 2021, p. 446 en 447
26.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 november 2021 in de strafzaak van [medeverdachte 1] met parketnummer 09/295852-20, p. 2 eerste regel van de verklaring en p. 2 laatste zin (eindigend op p. 3).
27.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 november 2021 in de strafzaak van [medeverdachte 1] met parketnummer 09/295852-20, p. 4, laatste alinea.
28.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 november 2021 in de strafzaak tegen [medeverdachte 1] met parketnummer 09/295852-20, p. 3, vijfde alinea en p. 4, laatste alinea.
29.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 november 2021 in de strafzaak tegen [medeverdachte 1] met parketnummer 09/295852-20, p. 5, vierde alinea.
30.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 november 2021 in de strafzaak tegen [medeverdachte 2] met parketnummer 09/006133-21, p. 2, eerste regel van de verklaring.
31.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 26 november 2021 in de strafzaak tegen [medeverdachte 2] met parketnummer 09/006133-21, p. 3, vijfde alinea en p. 3, laatste alinea.