In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een 69-jarige vrouw die zelfstandig woont en zorg aanvroeg op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz), en de Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), de verweerder in deze procedure. Eiseres ontving voorheen 24-uurszorg op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, maar haar aanvraag voor Wlz-zorg werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had gesteld dat er geen blijvende behoefte aan 24-uurszorg in de nabijheid was vastgesteld, op basis van de beschikbare medische informatie.
Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag, maar het Zorginstituut had geen aanleiding gezien om een advies uit te brengen. De rechtbank beoordeelde de zaak aan de hand van de relevante wet- en regelgeving, waaronder de Wlz en de Beleidsregels indicatiestelling Wlz 2020. De rechtbank concludeerde dat de medisch adviseur van verweerder, drs. I.D., op basis van dossieronderzoek en informatie van behandelaars een actueel beeld van de gezondheidssituatie van eiseres had gevormd. Eiseres had diverse somatische en psychiatrische aandoeningen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen eindsituatie was bereikt die een blijvende behoefte aan 24-uurszorg rechtvaardigde.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat verweerder de aanvraag voor Wlz-zorg terecht had afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter N.E.M. de Coninck, in aanwezigheid van griffier W. Goederee, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.