ECLI:NL:CRVB:2021:1609

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2021
Publicatiedatum
5 juli 2021
Zaaknummer
20/1974 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische adviezen inzake de aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart

In deze zaak gaat het om de beoordeling van een aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart door appellant, die op 9 mei 2018 is ingediend. Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag heeft deze aanvraag afgewezen op basis van medische adviezen van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) Haaglanden. De periode die in deze zaak beoordeeld moet worden, loopt van 9 mei 2018 tot 6 februari 2019. Appellant stelt dat hij niet in staat is om 100 meter aaneengesloten te lopen, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de medische adviezen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat het college zich hierop heeft mogen baseren. De Raad voor de Rechtspraak bevestigt deze uitspraak en oordeelt dat appellant redelijkerwijs in staat is om zelfstandig 100 meter te lopen, met behulp van een kruk. De medische adviezen zijn voldoende gemotiveerd en er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de GGD-arts de medische situatie van appellant heeft onderschat. Appellant heeft verzocht om de benoeming van een onafhankelijk deskundige, maar deze beroepsgrond slaagt niet. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

20.1974 BABW

Datum uitspraak: 23 juni 2021
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 april 2020, 19/1701 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. E. Tamas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 april 2021, gedeeltelijk door middel van beeldbellen. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Tamas. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door D. Khougiani.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 9 mei 2018 een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerkaart type bestuurder.
1.2.
Het college heeft bij besluit van 19 september 2018, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 februari 2019 (bestreden besluit), de aanvraag afgewezen. Het college heeft zich hierbij gebaseerd op de medische adviezen van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) Haaglanden van 29 augustus 2018 en 25 januari 2019. Uit deze adviezen blijkt dat appellant beperkingen heeft aan het bewegingsapparaat en de luchtwegen. De arts acht appellant redelijkerwijs in staat om zelfstandig 100 meter aan één stuk te lopen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft daartoe (kort samengevat) het volgende aangevoerd. Appellant is niet in staat om 100 meter aaneengesloten te lopen. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat het college de besluitvorming op de medische adviezen heeft mogen baseren. Deze adviezen zijn onvoldoende gemotiveerd. De overweging van de rechtbank dat de bevindingen van de behandelend arts van appellant dienen te worden bezien in het licht dat deze niet afkomstig zijn van een onafhankelijke arts, die ervaring heeft met de beoordeling van de medische (on)geschiktheid van patiënten om wel of niet aan de voorwaarden uit de Regeling te voldoen, acht appellant onbegrijpelijk. Onduidelijk is waarom de medisch adviseur geen belang heeft gehecht aan de uitslag van de MRI-scan en de overgelegde stukken. Voorts heeft de rechtbank ten onrechte geen aanleiding gezien voor het benoemen van een medisch deskundige. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, heeft appellant verzocht alsnog een onafhankelijk deskundige te benoemen.
3.2.
Het college heeft in hoger beroep bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De voor de beoordeling van belang zijnde periode in deze zaak loopt vanaf de datum van de aanvraag tot de datum van de beslissing op bezwaar. Dit betekent dat de te beoordelen periode in dit geval loopt van 9 mei 2018 tot 6 februari 2019.
4.2.
Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
4.3.
Deze regeling is de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (Regeling). Ingevolge het eerste lid, aanhef en onder a, van de Regeling kunnen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij – met de gebruikelijke loophulpmiddelen – in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen, voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen.
4.4.
Tussen partijen is in geschil of appellant voldoet aan de voorwaarde dat hij – met de gebruikelijke loophulpmiddelen – in redelijkheid niet in staat is zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan één stuk te voet te overbruggen.
4.5.1.
Het bestuursorgaan mag, indien door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige aan een bestuursorgaan een medisch advies is uitgebracht, dit advies betrekken bij zijn beoordeling van een aanvraag, mits het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld.
4.5.2.
Anders dan appellant stelt heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de medische adviezen van de GGD zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat het college zich hierop heeft mogen baseren. Uit het medisch advies van 29 augustus 2018 volgt dat appellant op
10 augustus 2018 tijdens het spreekuur van de medisch adviseur is onderzocht en dat anamnese en gericht lichamelijk onderzoek, waaronder observatie, is verricht. Ook is het loopvermogen geobserveerd. De medisch adviseur heeft verder informatie ingewonnen bij de behandelend sector, waaronder de huisarts en de longarts. In zijn advies van 25 januari 2019 is de medisch adviseur ingegaan op de door appellant in de bezwaarfase overgelegde medische informatie en heeft hij gereageerd op de informatie van de neuroloog van 19 maart 2013 en de uitslag van een MRI-scan van appellant van 27 november 2018. De medisch adviseur heeft zich op het standpunt gesteld dat een MRI-scan bij lage rugklachten weinig tot helemaal niets zegt over zijn beperkingen. Appellant wordt redelijkerwijs in staat geacht om zelfstandig 100 meter aan één stuk te lopen. Hij gebruikt bij het lopen als hulpmiddel een kruk rechts en de geschatte loopafstand bedraagt meer dan 125 meter. De medische adviezen zijn voldoende inzichtelijk gemotiveerd en in het aanvullend medisch advies van 25 januari 2019 heeft de medisch adviseur uiteengezet waarom de door appellant overgelegde medische stukken niet leiden tot een ander standpunt. De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de GGD-arts de medische situatie van appellant heeft onderschat.
4.6.
Appellant kan niet worden gevolgd in wat hij heeft aangevoerd over de overweging van de rechtbank dat de informatie van de behandelend artsen niet afkomstig is van een onafhankelijk arts die ervaring heeft met het beoordelen van de medische (on)geschiktheid van patiënten om wel of niet aan de voorwaarden uit de Regeling te voldoen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad heeft de GGD-arts een eigen medische verantwoordelijkheid en behoort het bij uitstek tot zijn specifieke deskundigheid om in dit verband de medische beperkingen van een betrokkene te beoordelen en vast te leggen.
4.7.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2226, heeft appellant verzocht alsnog een onafhankelijk deskundige te benoemen. Nu uit het voorgaande volgt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest, dat appellant voldoende gelegenheid heeft gehad om zelf medische stukken over te leggen en daarvan ook gebruik heeft gemaakt, zodat evenwicht heeft bestaan met betrekking tot de mogelijkheid om bewijsmateriaal aan te dragen, en door appellant onvoldoende twijfel is gezaaid over de inhoudelijke medische beoordeling, bestaat er ook naar het oordeel van de Raad geen aanleiding om een deskundige te benoemen. Deze beroepsgrond slaagt dan ook niet.
4.8.
Gelet op wat hiervoor in 4.1 tot en met 4.7 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van R.H. Koopman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2021.
(getekend) D.S. de Vries
De griffier is verhinderd te ondertekenen.