ECLI:NL:RBDHA:2021:13649
Rechtbank Den Haag
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen ongegrondverklaring asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het verzet van een opposante tegen een eerder ongegrond verklaard beroep inzake haar asielaanvraag. De opposante had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 13 juli 2021, waarbij haar asielaanvraag was afgewezen. De rechtbank had op 6 augustus 2021 het beroep zonder zitting ongegrond verklaard, omdat zij van oordeel was dat het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De opposante heeft verzet aangetekend, waarbij zij aanvoert dat de staatssecretaris ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel met betrekking tot Denemarken, en dat er een reële kans op (indirect) refoulement bestaat.
Tijdens de zitting op 1 november 2021 heeft de rechtbank de argumenten van de opposante gehoord, waarbij zij werd bijgestaan door haar gemachtigde, mr. H.J. Janse. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. J.A. Wieman. De rechtbank heeft de aangevoerde argumenten van de opposante beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er geen aanleiding was om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat Denemarken verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat de door opposante aangevoerde omstandigheden geen aanleiding gaven om de hardheidsclausule toe te passen.
De rechtbank concludeert dat de in verzet overgelegde informatie niet leidt tot twijfel over het oordeel dat de staatssecretaris kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank verklaart het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.