ECLI:NL:RBDHA:2021:13658

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/5214
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake Wet openbaarheid van bestuur met betrekking tot SAMO-documenten

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Israël, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Financiën inzake de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had een Wob-verzoek ingediend om toegang te krijgen tot correspondentie tussen de Stichting Afwikkeling Maror-gelden Overheid (SAMO) en drie bij naam genoemde personen, evenals documenten over juridische kosten en facturen van 1 januari 2010 tot 20 januari 2019. In het primaire besluit van 21 mei 2019 werd het verzoek deels toegewezen, maar in het bestreden besluit van 9 juli 2020 werd slechts een beperkt aantal documenten openbaar gemaakt, wat eiser onterecht vond. Hij stelde dat er meer documenten beschikbaar moesten zijn en dat de zoekslag van verweerder onvolledig was geweest.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de zoekslag van verweerder zich had beperkt tot enkele archiefdozen, terwijl eiser had aangegeven dat er 63 dozen aan documenten beschikbaar waren. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom andere dozen niet doorzocht waren en dat de zoekslag dus onvolledig was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij verweerder werd opgedragen een nieuwe zoekslag te verrichten.

Daarnaast oordeelde de rechtbank over de openbaarmaking van bedrijfs- en fabricagegegevens en de persoonlijke levenssfeer. De rechtbank volgde het betoog van eiser dat de specificaties van de declaraties van het advocatenkantoor niet als bedrijfsgevoelige informatie konden worden aangemerkt. Wat betreft de persoonlijke levenssfeer oordeelde de rechtbank dat het belang van openbaarmaking in dit geval niet zwaarder woog dan het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De rechtbank droeg verweerder op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen en vergoedde het griffierecht en de proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5214

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Israël), eiser

(gemachtigde: A.A. Loonstein),
en

de minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. [A] en mr. [B] ).

Procesverloop

In het besluit van 21 mei 2019 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) deels toegewezen.
In het besluit van 9 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit deels gegrond verklaard en aanvullende stukken geopenbaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de door verweerder met een beroep op artikel 8:29 van de Awb [1] ingediende stukken, nadat eiser daarvoor toestemming heeft verleend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 november 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser heeft een Wob-verzoek ingediend over correspondentie tussen SAMO [2] en drie bij naam genoemde personen en juridische kosten en facturen over de periode van 1 januari 2010 tot 20 januari 2019.
2. Naar aanleiding van het verzoek heeft verweerder gezocht naar informatie die onder het verzoek valt. Met het primaire besluit heeft verweerder informatie openbaar gemaakt. In het bestreden besluit schrijft verweerder dat de documenten die zijn aangetroffen, en nog niet eerder openbaar zijn gemaakt, declaraties zijn over de jaren 2011, 2012 en 2013 voor reis- en verblijfskosten voor het bijwonen van bijeenkomsten van SAMO voor twee van de personen en een e-mailwisseling over die declaraties. Daarnaast zijn declaraties van een advocatenkantoor gevonden. Verweerder heeft deze stukken openbaar gemaakt, met uitzondering van bedrijfs- en fabricagegegevens, namen en contactgegevens. [3]
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
3. Eiser heeft zijn verzoek gedaan omdat hij aanwijzingen heeft dat er bij het gebruik dan wel de verdeling van gelden, waarover SAMO beschikking had, is gefraudeerd. Eiser stelt dat er meer stukken beschikbaar moeten zijn die onder zijn verzoek vallen. Dit nu maar een klein aantal stukken (deels) openbaar zijn gemaakt, terwijl verweerder heeft verklaard over 63 dozen aan documenten over SAMO te beschikken. Als voorbeeld heeft hij enkele documenten overgelegd en gemotiveerd waarom verweerder deze openbaar had moeten maken. Verder beschouwt verweerder ten onrechte (delen van) de specificaties van de declaraties als bedrijfs- en fabricagegegevens die niet openbaar mogen worden. Ook moet volgens eiser het belang van openbaarmaking zwaarder wegen dan de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen. Tot slot stelt eiser dat verweerder heeft nagelaten Whatsapp- en sms-berichten te betrekken in zijn zoekslag.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Met het verweerschrift heeft verweerder een bestandsoverzicht meegestuurd waarin de inhoud van de 63 dozen is beschreven. De rechtbank gaat hierna verder in op het betoog van verweerder.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Zoekslag verweerder
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn Wob-verzoek heeft gevraagd om correspondentie tussen SAMO en drie personen en daarnaast om documenten over juridische kosten over de periode van 1 januari 2010 tot 20 januari 2019. De rechtbank overweegt dat verweerder zich heeft mogen beperken tot dit Wob-verzoek en dat het Wob-verzoek in beroep niet kan worden uitgebreid met de punten zoals eiser die naar voren heeft gebracht. Bankafschriften vallen niet onder het oorspronkelijke verzoek evenmin als documenten van voor 1 januari 2010 die eiser als voorbeeld heeft overgelegd. Daarbij geldt dat – zoals eiser ook zelf heeft gesteld – er al eerder een Wob-procedure is geweest over de documenten uit de voorliggende periode en daarvan ook een groot aantal openbaar is gemaakt, zodat deze documenten - ook als het verzoek wel op die periode had gezien – niet opnieuw door verweerder openbaar hoeven te worden gemaakt. Eiser heeft ten slotte in het oorspronkelijke verzoek niet expliciet om Whatsapp- of sms-berichten verzocht, nog daargelaten dat het niet waarschijnlijk is dat die zijn uitgeprint en in de archiefdozen terecht zijn gekomen die verweerder heeft ontvangen na de liquidatie van SAMO.
5.2.
In zijn verweerschrift en ter zitting heeft verweerder verklaard de zoekslag te hebben beperkt tot de archiefdozen met de labels “poststukken” en “financiële administratie” over de periode 2010 tot en met 2019. De rechtbank is van oordeel dat de zoekslag van verweerder daarom onvolledig is geweest. Uit het bestandsoverzicht volgt dat verweerder slechts enkele archiefdozen heeft doorzocht naar de gevraagde stukken. De labels van de archiefdozen sluiten echter niet uit dat er ook documenten die onder het verzoek vallen aanwezig zijn in andere dozen. Het is aan verweerder om zo concreet mogelijk te motiveren waarom het niet aannemelijk is dat in de andere dozen documenten aanwezig zijn die vallen onder het Wob-verzoek. Daarbij kan verweerder gelet op de ruime formulering van het Wob-verzoek niet enkel afgaan op de labels van de archiefdozen, maar zal de inhoud van de archiefdozen (op zijn minst steekproefsgewijs) moeten worden gecontroleerd.
6. Dit leidt tot gegrondverklaring van het beroep en tot vernietiging van het bestreden besluit. Verweerder dient een nadere zoekslag te verrichten. De rechtbank ziet evenwel aanleiding de overige beroepsgronden te beoordelen teneinde het debat tussen partijen richting te geven.
Bedrijfs- en fabricagegegevens
7.1.
Ten aanzien van de specificaties van de declaraties van het advocatenkantoor overweegt de rechtbank dat de hoogste bestuursrechter in enkele uitspraken een oordeel heeft gegeven over het niet openbaar maken van de specificaties op facturen van advocaten waar het uurtarief uit blijkt dan wel kan worden afgeleid. [4] Verweerder stelt dat de specificaties de uurtarieven bevatten en ook uit de omschrijving van de werkzaamheden het uurtarief kan worden afgeleid. Eiser heeft naar voren gebracht dat hij niet is geïnteresseerd in de uurtarieven, maar in de werkzaamheden die de advocaten hebben verricht en hij stelt dat de verrichte werkzaamheden geen bedrijfsgevoelige gegevens zijn.
7.2.
De rechtbank volgt het betoog van eiser en is van oordeel dat door inzage te geven in de werkzaamheden die de advocaat heeft verricht, niet zonder meer het uurtarief wordt prijsgegeven of daaruit kan worden afgeleid. Uit de omschrijving van de werkzaamheden volgt in dit geval geen specifieke methodiek of bedrijfsstrategie die andere juridische dienstverleners of concurrerende advocatenkantoren inzicht geeft in de bedrijfsvoering van het betreffende advocatenkantoor. Van benadeling door de openbaarmaking van deze onderdelen is dan ook geen sprake. De uurtarieven en het aantal uren dat is besteed aan de werkzaamheden mag verweerder gelet op de genoemde rechtspraak achterwege laten, maar verweerder heeft de weigeringsgrond ten onrechte van toepassing verklaard op de omschrijving van de werkzaamheden.
Persoonlijke levenssfeer
8.
8.1.
Verweerder heeft namen, telefoongegevens, e-mailadressen en bankgegevens niet openbaar gemaakt omdat hij het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder vindt wegen dan het belang van openbaarmaking. Volgens vaste rechtspraak verzet het belang van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zich tegen openbaarmaking van namen van ambtenaren die niet wegens hun functie in de openbaarheid treden, tenzij de indiener van het desbetreffende Wob-verzoek aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van de openbaarheid in een concreet geval zwaarder weegt. [5]
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van openbaarheid in dit geval in redelijkheid zwaarder dient te wegen. Eiser stelt dat er aanwijzingen zijn dat misbruik is gemaakt van gelden waarover SAMO beschikte. Dit is gelet op het doel van de stichting een uitermate gevoelige kwestie. De rechtbank overweegt dat nu met de onderzoeken die daar tot nu toe naar zijn ingesteld, enig misbruik van gelden niet aannemelijk is geworden, deze algemene stellingen onvoldoende zijn om de belangenafweging van verweerder in redelijkheid onrechtmatig te achten.
Conclusie
9. Gelet op wat is overwogen onder 5.3. en 7.2. is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder eerst een nieuwe zoekslag zal moeten verrichten. Verweerder zal een nieuw besluit op het bezwaar van eiser moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken. De rechtbank geeft partijen in overweging om in overleg te treden over de meest efficiënte wijze waarop en de voorwaarden waaronder eiser kennis kan nemen van de inhoud van het bij verweerder aanwezige archief, aangezien beide partijen zich hiertoe ter zitting bereid hebben verklaard en hiermee mogelijk nieuwe of aanvullende Wob-verzoeken kunnen worden voorkomen.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 748,-), met een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Stichting Afwikkeling Maror-gelden Overheid.
3.Artikel 10, eerste lid, onder c, en tweede lid, onder e en g, van de Wob.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de hoogste bestuursrechter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3994.
5.Uitspraak van de hoogste bestuursrechter 5 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3788.