ECLI:NL:RBDHA:2021:13663

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
10 december 2021
Zaaknummer
NL21.15081
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweerder weigert asielaanvraag op grond van Dublinverordening met verwijzing naar Slowakije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 november 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Algerijnse vreemdeling, in beroep ging tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris stelde dat Slowakije verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Eiser was niet verschenen op de zitting, maar zijn gemachtigde was aanwezig. Eiser had op 21 mei 2021 een asielaanvraag ingediend en stelde dat hij bij terugkeer naar Slowakije in een onveilige situatie zou komen, in strijd met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Hij voerde aan dat de asielprocedure in Slowakije gebreken vertoonde, zoals het ontbreken van adequate rechtsbijstand en de mogelijkheid van detentie zonder deugdelijke grondslag.

De rechtbank oordeelde dat de procedure zich beperkte tot de vraag welke lidstaat verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. De rechtbank benadrukte dat eiser zijn asielmotieven in Slowakije naar voren kon brengen. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om aan te nemen dat Slowakije zich niet aan mensenrechtenverdragen zou houden, en dat de door eiser aangehaalde tekortkomingen in de Slowaakse asielprocedure niet voldoende waren om het interstatelijk vertrouwensbeginsel te doorbreken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de staatssecretaris terecht had besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser heeft geen recht op proceskostenvergoeding. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.15081

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

v-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Heida),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Chamkh).

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag] 1992 en de Algerijnse nationaliteit te hebben. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland en heeft op 21 mei 2021 een asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Volgens hem is Slowakije verantwoordelijk voor de behandeling daarvan. [1]
Waarom is eiser het niet eens met verweerder?
3. Eiser stelt dat de asielprocedure in Slowakije structurele aan het systeem gerelateerde tekortkomingen heeft. Zo is het niet mogelijk om bescherming van de autoriteiten te verkrijgen tegen zijn familieleden, vreest hij detentie zonder deugdelijke grondslag, is niet in alle gevallen toegang tot rechtsbijstand gegarandeerd en is de beoordeling van veilige landen van herkomst, zoals Algerije, niet inzichtelijk en in overeenstemming met Europese richtlijnen. Hij doet daarbij een beroep op het
Country Report on Human Rights Practices: Slovakia 2020van de United States Department of State (het Country Report). Door deze structurele aan het systeem gerelateerde tekortkomingen vreest eiser bij terugkeer in een situatie terecht te komen die in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Verder stelt eiser dat verweerder in het besluit ten onrechte verwijst naar de uitspraak van rechtbank Amsterdam van 26 april 2021 [2] , omdat in die uitspraak geen beroep is gedaan op het Country Report. Tot slot doet eiser een beroep op artikel 17 van de Dublinverordening.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt voorop dat deze procedure zich beperkt tot de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Dit betekent dat eiser zijn asielmotieven – waaronder zijn behoefte om bescherming tegen zijn familieleden – in Slowakije naar voren kan brengen evenals de vraag of zijn land van herkomst terecht is aangemerkt als een veilig land van herkomst. Daarbij merkt de rechtbank op dat Slowakije met het claimakkoord expliciet heeft toegezegd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen. [3]
5.1.
In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder er in beginsel op mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit mensenrechtenverdragen en het Unierecht. In wat eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden voor de conclusie dat dit bij hem anders zal zijn.
5.2.
Uit het door eiser aangehaalde Country Report blijkt niet dat Slowakije zich structureel niet houdt aan mensenrechtenverdragen en het Unierecht. Zo volgt verweerder eiser terecht niet in zijn stelling dat hij in Slowakije geen rechtsbijstand zal ontvangen dan wel dat deze zodanig slecht is dat van een effectief rechtsmiddel geen sprake is. In dit kader is van belang dat de Procedurerichtlijn een lidstaat niet verplicht tot het verstrekken van kosteloze rechtsbijstand in de bestuurlijke fase en een lidstaat voorwaarden mag stellen aan het recht op kosteloze rechtsbijstand in beroep. Een lidstaat kan de voorwaarde stellen dat de vreemdeling niet over voldoende middelen beschikt of dat het beroep een reële kans van slagen heeft. [4] Uit het Country Report volgt niet dat Slowakije hier niet aan voldoet, nu de passage waarop eiser zich beroept hoofdzakelijk ziet op de bestuurlijke fase en rechtsbijstand van personen in detentie. Dit terwijl eiser in het aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij in Slowakije niet is gedetineerd en er op dit moment ook geen concrete aanwijzingen zijn dat hij bij terugkeer gedetineerd zal worden. Hoewel eiser zich ook beroept op een passage in het Country Report waarin wordt beschreven dat asielzoekers onnodig en op ondeugdelijke gronden worden gedetineerd, leidt ook dit niet tot een ander oordeel. Dit deel van het rapport ziet namelijk niet op vreemdelingen die – zoals eiser – op grond van de Dublinverordening aan Slowakije zijn overgedragen. Verweerder heeft verder ter onderbouwing van zijn standpunt kunnen verwijzen naar de uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Hoewel deze uitspraak niet ingaat op het Country Report, schetst het rapport geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Slowakije dan de situatie zoals die blijkt uit de uitspraak van rechtbank Amsterdam.
5.3.
Ook het persoonlijk relaas van eiser biedt geen aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat in het geval van eiser bij Slowakije niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit zijn verklaringen blijkt niet dat hij zich heeft gewend tot de Slowaakse autoriteiten of dat deze autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser zich bij eventuele problemen in Slowakije kan beklagen bij de (hogere) Slowaakse autoriteiten of de geëigende instanties dan wel bij de Europese rechter.
5.4.
Tenslotte is de rechtbank van oordeel dat eisers beroep op artikel 17 van de Dublinverordening evenmin slaagt. Het standpunt van verweerder dat een overdracht aan Slowakije in eisers geval niet van een onevenredige hardheid getuigt en dat niet is gebleken van een bijzonder samenstel van factoren die maakt dat het asielverzoek onverplicht in behandeling moet worden genomen, is door eiser – mede gelet op het bovenstaande – onvoldoende weersproken.
Conclusie
6. Nu geen van de beroepsgronden slaagt, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond.
7. Verweerder hoeft eiser geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.NL21.4641.
3.Artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 februari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:244, r.o. 6.2. en 6.2.1.