ECLI:NL:RBDHA:2021:13718

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
13 december 2021
Zaaknummer
NL21.17894
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vrijheidsontnemende maatregel in het kader van uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel die aan de eiser was opgelegd. De maatregel was gebaseerd op artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij de eiser werd geconfronteerd met een mogelijke uitzetting naar Marokko. Eiser stelde dat er geen zicht was op uitzetting binnen een redelijke termijn, aangezien het Marokkaanse luchtruim gesloten was vanwege de coronapandemie. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en verweerder zorgvuldig afgewogen. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, betoogde dat de sluiting van het luchtruim slechts een tijdelijke belemmering was en dat er wel degelijk zicht op uitzetting bestond. De rechtbank heeft aansluiting gezocht bij eerdere uitspraken van de hoogste bestuursrechter, die ook had geoordeeld dat de sluiting van het luchtruim als een tijdelijke belemmering kon worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat er op dat moment nog geen reden was om te oordelen dat de uitzetting niet binnen een redelijke termijn zou kunnen plaatsvinden. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door rechter M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier F.E.J. Valk, en werd openbaar gemaakt op 28 december 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.17894

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Procesverloop

Bij besluit van 13 november 2021 (het bestreden besluit) is aan eiser met toepassing van artikel 6, zesde lid, gelezen in samenhang met artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Partijen hebben toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. De gemachtigde van eiser heeft op 23 november 2021 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft hier op 23 november 2021 op gereageerd. De rechtbank heeft het onderzoek op
26 november 2021 gesloten.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank bij de beoordeling van het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 94, zesde lid, van de Vw het beroep gegrond.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko aanwezig is, omdat het Marokkaanse luchtruim vanwege de coronapandemie is gesloten.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er wel zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn aanwezig is naar Marokko, omdat de sluiting van het Marokkaanse luchtruim slechts een tijdelijke belemmering is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De hoogste bestuursrechter heeft in haar uitspraak van 29 april 2020 [1] overwogen dat de omstandigheid dat Marokko op dat moment het luchtruim had gesloten wegens de uitbraak van het coronavirus, was aan te merken als een tijdelijke belemmering. Weliswaar was niet uit te sluiten dat de situatie nog enige tijd zal voortduren, maar op dat moment kon nog niet worden geoordeeld dat dit zo lang zal zijn, dat de uitzetting niet meer binnen een redelijke termijn kon plaatsvinden.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de huidige sluiting van het luchtruim door Marokko (opnieuw) aan te merken als een tijdelijke belemmering. De rechtbank vindt hiervoor aansluiting bij de hiervoor genoemde uitspraak van de hoogste bestuursrechter. Hoewel ook nu, net zoals ten tijde van die uitspraak, niet valt uit te sluiten dat de sluiting van het luchtruim nog enige tijd zal voortduren, kan op dit moment nog niet worden geoordeeld dat dit zo lang zal zijn, dat de uitzetting niet meer binnen een redelijke termijn kan plaatsvinden. Uit de uitspraak volgt ook dat als de situatie voortduurt zonder dat er enig vooruitzicht komt op beëindiging daarvan, dit alsnog gevolgen kan hebben voor het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. Daarvan is nu echter nog niet gebleken. Dit geldt te meer nu de situatie met betrekking tot de openstelling van luchtruimen telkens verandert.
4.2.
Gelet op het voorgaande, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een situatie zonder zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
mr.F.E.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), ECLI:NL:RVS:2020:1141.