Overwegingen
1. Verweerder heeft op 8 december 2018 aan referent een verblijfsvergunning asiel op grond van nareis verleend voor verblijf bij zijn echtgenote en hun zoon, die op dat moment in Nederland verblijf hadden. Referent heeft vervolgens op 17 juni 2019 een mvv-aanvraag ingediend voor eiseres, zijn gestelde dochter uit een relatie met een andere vrouw. Bij de aanvraag stelt referent dat eiseres op [2015] is geboren en de Syrische nationaliteit heeft. Volgens referent is eiseres geboren uit een relatie met zijn Syrische partner toen zij allebei illegaal in Libanon verbleven.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat de identiteit en nationaliteit van eiseres en haar familierechtelijke relatie met referent niet zijn aangetoond. De bewijsmiddelen die zijn overgelegd tonen niet aan dat eiseres het kind is van referent. Verder is niet aangetoond dat sprake is van bewijsnood. Zo is niet betwist dat het mogelijk is bij de rechtbank in Syrië een procedure te volgen om een buitenechtelijk kind te wettigen en verweerder volgt ook niet dat de moeder van eiseres zich niet tot de Syrische autoriteiten zou kunnen wenden om documenten te verkrijgen. Daarom is een DNA-onderzoek volgens verweerder niet aan de orde. Omdat de identiteit en nationaliteit van eiseres niet vast staat en niet is aangetoond dat sprake is van een familierechtelijke relatie met referent vindt er geen belangenafweging plaats in het kader van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en wordt er niet getoetst aan het Internationaal verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). Verweerder merkt tot slot op dat niet valt uit te sluiten dat sprake is van een polygame situatie. Referent heeft verklaard dat hij gehuwd was met zijn echtgenote en dat hij op basis van nareis zijn echtgenote en het uit dat huwelijk geboren kind is nagereisd, terwijl hij nu verklaart van juni 2014 tot maart 2019 een relatie te hebben gehad met de moeder van eiseres. Als sprake is van een polygame situatie komt eiseres daarom niet voor verblijf in aanmerking. Verweerder wijst in dat verband op artikel 3.16 van het Vreemdelingenbesluit.
3. Eiseres voert aan dat verweerder niet kan tegenwerpen dat referent geen registratie of documenten heeft van eiseres, omdat zij uit een buitenechtelijke relatie is geboren. Omdat samenwonen zonder dat men is getrouwd strafrechtelijk verboden is in Syrië, is daarmee het krijgen van een buitenechtelijk kind ook strafrechtelijk verboden. Dit wordt bevestigd in een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 15 december 2017.Verweerder verlangt dan ook ten onrechte documenten die onderbouwen dat eiseres als buitenechtelijke dochter wordt erkend door de Syrische autoriteiten. Er is daarnaast met de in bezwaar overgelegde documenten wel degelijk een begin van bewijs gemaakt. Met deze documenten is de familieband tussen referent en eiseres reeds onderbouwd. Verweerder is hier onvoldoende op ingegaan. Verweerder gaat er verder ten onrechte van uit dat het nummer op de ID-kaart van de moeder van eiseres niet overeenkomt met het nummer van de ID-kaart op het uittreksel. Het nummer op de voorkant van de ID-kaart is het nationaliteitsnummer, het nummer aan de achterkant is het nummer van de ID-kaart. Het nummer van de ID-kaart komt overeen met het nummer dat op het uittreksel staat, eindigend op [2015] . Referent heeft alles wat mogelijk is gedaan om de feitelijke gezinsband met concrete bewijsstukken aannemelijk te maken. Verweerder heeft daarbij in het bestreden besluit de belangen onvoldoende meegewogen. Verweerder had met wat is aangevoerd en de overgelegde stukken bewijsnood moeten aannemen en had een DNA-onderzoek moeten opstarten. Het bestreden besluit is niet zorgvuldig voorbereid, is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en een deugdelijke motivering ontbreekt. Eiseres is tot slot van mening dat verweerder rekening had moeten houden met de oorlogssituatie en de gevolgen daarvan en de ellende die eiseres en referent hebben meegemaakt. Verweerder had daarom toepassing moeten geven aan artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4. De rechtbank overweegt als volgt. Uit artikel 3.14, eerste lid, aanhef en onder c van het Vreemdelingenbesluit volgt dat een verblijfsvergunning voor verblijf als familie- of gezinslid wordt verleend aan het minderjarige biologische of juridische kind van de hoofdpersoon, dat naar het oordeel van verweerder feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die hoofdpersoon en dat onder het rechtmatige gezag van die hoofdpersoon staat. De rechtbank overweegt dat het in beginsel aan de aanvrager is om zijn of haar identiteit te onderbouwen en de familierechtelijke relatie met referent aannemelijk te maken. Verweerder heeft in paragraaf B7/5 van de Vreemdelingencirculaire de bewijsmiddelen opgenomen die in het geval van minderjarige kinderen worden gevraagd. In geschil is of eiseres haar identiteit en nationaliteit en haar familierechtelijke relatie met referent heeft aangetoond, dan wel of zij een begin van bewijs heeft aangeleverd op grond waarvan verweerder bewijsnood had moeten aannemen en een DNA-onderzoek had moeten aanbieden.
5. Eiseres heeft ter onderbouwing van de aanvraag de volgende documenten overgelegd:
- een kopie van de identiteitskaart van de gestelde moeder van eiseres;
- een kopie van een geboorteverklaring van het Ftouh Keserwan staatsziekenhuis;
- een vaccinatiekaart op naam van eiseres;
- een uittreksel uit het personenregister van de burgerlijke stand van de gestelde moeder van eiseres, waaruit volgt dat zij ongehuwd is;
- een brief van een prior van een klooster;
- een verklaring dat referent en de gestelde moeder van eiseres werkzaamheden hebben verricht als schoonmakers op een school;
- een verklaring van een huurovereenkomst;
- een verklaring ontbreken ‘Declaration of consent of the parent remaining behind’;
- verschillende foto’s.
De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres geen identificerende documenten heeft overgelegd. Op de geboorteverklaring die is overgelegd staat alleen dat de gestelde moeder van eiseres een dochter heeft gekregen. De naam van eiseres staat niet vermeld op het geboortebewijs. Ook is niet vermeld dat referent de vader is van het geboren kind. De vaccinatiekaart die is overgelegd is wel op naam van eiseres, maar daarop staat verder niet vermeld wie de ouders zijn van eiseres. Bovendien is deze kaart afkomstig van het Ministerie van Gezondheid van de Jemenitische Republiek, terwijl eiseres in Libanon zou zijn geboren en de Syrische nationaliteit zou hebben. Over de documenten die verder nog zijn ingebracht heeft verweerder terecht overwogen dat deze documenten geen identificerende documenten zijn. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat verweerder zich dan ook terecht op het standpunt heeft gesteld dat de documenten die zijn overgelegd niet de identiteit van eiseres en de familierechtelijke relatie met referent aantonen. Dat verweerder, zo is ter zitting gebleken, niet meer betwist dat het nummer op de ID-kaart van de gestelde moeder van eiseres wel overeenkomt met het nummer van de ID-kaart op het uittreksel, maakt het voorgaande niet anders, omdat ook met deze documenten de identiteit van eiseres en de relatie tussen eiseres en referent niet is aangetoond.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres verder niet aangetoond dat sprake is van bewijsnood. De enkele stelling dat het niet mogelijk is om eiseres te registreren omdat zij een buitenechtelijk kind is, is daarvoor onvoldoende. Niet is gebleken dat eiseres en referent alles hebben gedaan wat mogelijk is om documenten te verkrijgen waarmee eiseres kan worden geïdentificeerd of waar haar relatie met referent uit kan worden afgeleid. Verweerder heeft daarbij gemotiveerd aangegeven welke mogelijkheden er volgens hem zijn om eiseres (wel) te registreren. Zo heeft verweerder in het bestreden besluit aangegeven dat uit algemene informatie blijkt dat voor de registratie van een buitenechtelijk kind in Syrië een rechtbankuitspraak nodig is om de afstamming van het kind van de vader juridisch vast te leggen, waaruit volgt dat er dus een procedure bij de rechtbank kan worden gevolgd om een kind te wettigen. Ter zitting heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiseres mogelijk ook bij de Syrische ambassade in Libanon kan worden geregistreerd. Eiseres heeft hierover wel gesteld dat dit niet mogelijk is vanwege de strafbaarstelling van een buitenechtelijke relatie, maar dit blijkt niet uit stukken. Dit standpunt kan de rechtbank dan ook niet zonder meer als juist aanmerken. Daarnaast heeft verweerder gewezen op informatie van de UNHCR, waaruit volgt dat registratie in Libanon kan plaatsvinden. Eiseres heeft ter zitting gesteld dat is geprobeerd om bij de UNHCR een registratie te krijgen, maar zij heeft dit niet met stukken aangetoond. De rechtbank volgt verweerder daarom dat niet is gebleken dat sprake is van bewijsnood en dat er voor verweerder geen aanleiding bestond om een DNA-onderzoek aan te bieden. Verweerder heeft er daarbij bovendien terecht op gewezen dat een DNA-onderzoek onvoldoende is om de identiteit van eiseres en de familierechtelijke relatie met referent vast te stellen, aangezien een DNA-onderzoek op zichzelf niets zegt over de identiteit van eiseres en wie het juridisch gezag heeft over haar. Omdat niet met documenten is aangetoond dat eiseres het kind van referent is of van de gestelde moeder, kan namelijk niet worden uitgesloten dat zij juridisch het kind is van andere personen. De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, van 15 december 2017, waar eiseres naar heeft verwezen ziet dan ook niet op een vergelijkbaar geval. In die zaak bevonden zowel het kind als de ouders zich in Nederland, stond vast dat de ouders de biologische ouders waren van het kind en ging de procedure op zich om het vaststellen van de geboortegegevens en de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap.
7. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiseres haar identiteit en nationaliteit en de familierechtelijke relatie met referent niet aannemelijk heeft gemaakt en dat geen nader onderzoek hoefde te worden aangeboden. Dit is een zelfstandige reden voor afwijzing van de aanvraag. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om af te wijken van de beleidsregels en toepassing te geven aan artikel 4:84 van de Awb. Omdat het gezinsleven tussen eiseres en referent niet is aangetoond heeft verweerder verder terecht overwogen dat er geen belangenafweging plaatsvindt in het kader van artikel 8 van het EVRM. De gronden die hierop zien behoeven daarom geen bespreking. Omdat de onderhavige aanvraag is gedaan in het kader van artikel 8 van het EVRM en niet in het kader van nareis, behoeven de gronden van beroep die zien op nareis ook geen bespreking. De beroepsgronden slagen niet.
8. Eiseres voert tot slot aan dat verweerder ten onrechte en in strijd met artikel 7:2 van de Awb heeft afgezien van het horen in de bezwaarfase. Er is geen sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar.
9. Het beroep op schending van de hoorplicht slaagt niet. Van horen in bezwaar kan op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien wanneer er naar objectieve maatstaven op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Gezien de motivering van het primaire besluit en wat eiseres hiertegen in haar bezwaarschrift heeft aangevoerd, is aan deze maatstaf voldaan.
10. Ook wat verder is aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.