In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een uitweg. Eiser, vertegenwoordigd door ir. [eiser], heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, dat op 13 augustus 2019 een omgevingsvergunning heeft verleend aan vergunninghoudster voor het aanleggen van een uitweg ten behoeve van een perceel in [plaats]. Eiser betwist de rechtmatigheid van het besluit, met name omdat hij meent dat de aanvraag niet getoetst is aan het bestemmingsplan en dat de verleende vergunning tot precedentwerking zal leiden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag voor de omgevingsvergunning enkel getoetst diende te worden aan de Algemene plaatselijke verordening (APV) en niet aan het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht heeft gebaseerd op de positieve adviezen van de wegbeheerder en de Adviescommissie Openbare Ruimte (ACOR). Eiser heeft onvoldoende gemotiveerd dat de adviezen niet inzichtelijk zijn gemaakt of dat deze gebreken vertoonden. De rechtbank concludeert dat de vergunning terecht is verleend en dat het beroep ongegrond is.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de stelling van eiser dat het besluit tot precedentwerking zal leiden, niet kan worden gevolgd. Verweerder heeft voldoende waarborgen ingebouwd om te voorkomen dat er ongewenste precedentwerking ontstaat. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.