ECLI:NL:RBDHA:2021:13977

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 december 2021
Publicatiedatum
17 december 2021
Zaaknummer
C/09/619797 / KG ZA 21-1023
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • S.J. Hoekstra - van Vliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijdering van lasterlijke berichten op social media in kort geding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 2 december 2021 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, voorzitter van de vereniging van eigenaars van recreatiewoningen, en gedaagde, een lid van deze vereniging. Eiser vorderde dat gedaagde berichten op social media zou verwijderen die lasterlijke beschuldigingen aan zijn adres bevatten. Eiser stelde dat gedaagde hem publiekelijk beschuldigde van strafbare feiten, wat zijn eer en goede naam aantastte. Gedaagde had in de maanden voorafgaand aan de zitting meerdere berichten geplaatst waarin zij zich negatief uitliet over eiser en de vereniging. Eiser had eerder aangifte gedaan van smaad en laster tegen gedaagde, maar deze had geen gehoor gegeven aan zijn verzoek om te stoppen met de lasterlijke uitlatingen.

De voorzieningenrechter overwoog dat het belang van eiser om niet blootgesteld te worden aan onterechte beschuldigingen zwaarder weegt dan het recht van gedaagde op vrijheid van meningsuiting. De rechter oordeelde dat gedaagde onrechtmatig handelde door de lasterlijke berichten te plaatsen, vooral omdat zij deze niet met feiten onderbouwde. De rechter gaf gedaagde de opdracht om binnen 24 uur na betekening van het vonnis de lasterlijke berichten te verwijderen en verdere openbaarmaking van dergelijke berichten te staken, op straffe van een dwangsom. Daarnaast werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van eiser.

De uitspraak benadrukt de afweging tussen het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, waarbij in dit geval de belangen van eiser prevaleerden.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/619797 / KG ZA 21-1023
Vonnis in kort geding van 2 december 2021
in de zaak van
[eiser]te [plaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam,
tegen:
[gedaagde]te [plaats 2] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. de Boorder te Den Haag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties;
- het schriftelijke verweer van gedaagde met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de akte houdende een vermeerdering van eis met producties;
- de op 18 november 2021 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door gedaagde pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Gedaagde heeft in het door haar voorafgaand aan de zitting ingediende schriftelijke verweer tegenvorderingen genoemd. Ter zitting is gedaagde verschenen bij advocaat, maar deze heeft ter zitting geen eis in reconventie ingesteld. De door gedaagde zelf geformuleerde tegenvorderingen (die naar haar eigen stelling overigens “niet toegekend kunnen worden omdat dit, voorlopig nog, een verenigingskwestie is.”) kunnen daarom onbesproken blijven.
1.3.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Eiser is voorzitter van het bestuur van de vereniging [X] , een vereniging van eigenaars van recreatiewoningen in [plaats 2] (hierna: de VvE). Gedaagde is eigenaar van een woning op dat park en uit dien hoofde lid van de VvE.
2.2.
Gedaagde is de afgelopen jaren een aantal maal door de VvE gedagvaard om achterstallige VvE-bijdrages te betalen. Gedaagde heeft in die procedures verweer gevoerd en onder meer de juistheid van de facturen betwist en zich op het standpunt gesteld dat er facturen zijn geantedateerd. Gedaagde is in die procedures, met voorbijgaan aan de door haar gevoerde verweren, veroordeeld tot betaling, laatstelijk door het Gerechtshof Den Haag bij arrest van 3 september 2019. De VvE heeft dat arrest geëxecuteerd.
2.3.
Gedaagde is zich na dat arrest op het standpunt blijven stellen dat zij nooit nalatig is geweest in de betaling van de verschuldigde bijdrages en zij meent dat haar onrecht is aangedaan en dat het bestuur van de VvE niet op correcte wijze met haar omgaat (hierna ook: het dispuut). Begin 2021 heeft gedaagde ermee ingestemd dat twee leden van de VvE een en ander zouden controleren. Dit heeft geresulteerd in een schriftelijke bericht van deze leden, dat door hen én door gedaagde op 2 april 2021 voor akkoord is ondertekend (hierna: de overeenkomst). Het bericht luidt, kort gezegd, dat deze leden de administratie van gedaagde en de VvE hebben nagekeken en dat uit de controle is gebleken dat de betalingsachterstand van gedaagde in het verleden dusdanig is geweest dat een incassoprocedure door de VvE te rechtvaardigen was. Vermeld wordt dat i) de juridische kosten daarvan op dat moment € 5.300,- bedragen, ii) deze kosten door gedaagde moeten worden voldaan, iii) er geen achterstanden meer zijn tot en met december 2020, iv) gedaagde vanaf januari 2021 een achterstand heeft van € 45,-, zijnde een gedeelte van de maand februari, v) door de zeer onregelmatige wijze van betalen van gedaagde de controle er niet eenvoudiger op is geworden, vi) het onderzoek naar eer en geweten is gedaan en beide partijen akkoord gaan met deze conclusie. Vervolgens worden de gemaakte afspraken vermeld om “voor eens en altijd een einde te maken aan dit dispuut”. Een van die afspraken is dat gedaagde zich committeert aan de uitkomst van de controle, dat de door de twee leden getrokken conclusies definitief en onherroepelijk zijn en dat daar niet meer over wordt gediscussieerd en dat daar vanaf dat moment een streep onder wordt gezet (hierna: de afspraak).
2.4.
Op 6 oktober 2021 heeft er een ALV van de VvE plaatsgevonden. Vanaf 7 oktober 2021 heeft gedaagde op Facebook – waar zij naar eigen zeggen ongeveer 9000 vaste volgers en vrienden heeft – (in ieder geval) 32 berichten geplaatst over het dispuut, waarin zij zich ook veelvuldig uitlaat over eiser persoonlijk.
2.5.
Eiser heeft op 12 oktober 2021 aangifte gedaan jegens gedaagde van smaad, laster en bedreiging en hij heeft gedaagde gesommeerd voormelde gedragingen te staken. Hieraan heeft gedaagde geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert, zakelijk weergegeven, na wijziging van eis, gedaagde te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, althans per een andere in redelijkheid te bepalen datum, de berichten betreffende eiser op Facebook en/of Twitter – in elk geval de berichten die als producties 4 en/of 5 en/of 8 en/of 11 en/of 12 en/of 13 en/of 14 en/of 15 aan deze dagvaarding en de akte vermeerdering van eis zijn gehecht – te verwijderen en verwijderd te houden en om verdere openbaarmaking van berichten, althans beschuldigende en/of kwetsende en/of negatieve berichten over eiser, kortom berichten die van gelijke strekking zijn, te staken en gestaakt te houden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor elke dag dat gedaagde in gebreke blijft aan de veroordelingen te voldoen, dan wel om een andere passende voorziening te treffen, met veroordeling van gedaagde in de proceskosten en de nakosten op de wijze zoals in de dagvaarding omschreven.
3.2.
Daartoe voert eiser – samengevat – het volgende aan. Gedaagde handelt onrechtmatig jegens eiser door hem in het openbaar te beschuldigen van strafbare feiten, te beledigen, uit te schelden, te bedreigen en intimideren. Zijn eer en goede naam en reputatie worden daardoor geschaad, met geen ander doel dan het beschadigen van eiser. De belangenafweging tussen het recht van gedaagde op vrijheid van meningsuiting en het recht van eiser op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer valt uit in het voordeel van eiser. Hetgeen eiser op de ALV van 6 oktober 2021 heeft gezegd, kan in alle redelijkheid geen reden zijn om de op 2 april 2021 gedane toezegging niet meer na te hoeven komen.
3.3.
Gedaagde voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

Overweging vooraf
4.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat deze procedure wordt gevoerd tussen partijen, maar dat hieraan ten grondslag ligt een geschil tussen gedaagde en de VvE. Over dat geschil hebben gedaagde en de VvE een overeenkomst gesloten, althans dat neemt de voorzieningenrechter in dit geding tot uitgangspunt. Uit de stellingen van beide partijen kan immers worden afgeleid dat zij er beiden van uitgaan dat de afspraak inhoudt dat zowel gedaagde als de VvE zich houdt aan de afspraak. Volgens gedaagde is de VvE – bij monde van eiser – de afspraak niet nagekomen, zodat zij zich hier nu ook niet meer aan gebonden voelt. Dat is voor gedaagde reden geweest om zich veelvuldig via social media uit te laten over eiser persoonlijk. De voorzieningenrechter acht deze handelwijze van gedaagde niet gerechtvaardigd en onrechtmatig jegens eiser om de navolgende redenen.
Nakoming van de overeenkomst
4.2.
Volgens gedaagde is sprake van een tekortkoming aan de zijde van de VvE omdat eiser haar op de ALV van 6 oktober 2021 een wanbetaler heeft genoemd. De toelichting van beide partijen over de gang van zaken op die VvE-vergadering gehoord hebbende is daarover het volgende genoegzaam gebleken. Eiser is niet zelf over de betalingsmoraal van gedaagde begonnen, maar hij heeft enkel het woord “wanbetaling” gebruikt toen op de vergadering door een lid van de vereniging aan hem de vraag werd gesteld wat het verschil is tussen twee situaties. Er werd op dat moment kennelijk – zo stellen beide partijen – gesproken over de gevolgen van het niet betalen van een opgelegde boete als gevolg van het overtreden van het huishoudelijk reglement. Daarop heeft een van de VvE-leden eiser gevraagd naar het verschil tussen die situatie en het dispuut tussen de VvE en gedaagde. Eiser heeft toen het verschil geduid met de bewoordingen dat er in de laatstgenoemde situatie, anders dan in de eerstgenoemde situatie, sprake was van wanbetaling (vanwege het niet betalen van rekeningen).
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat het begrip wanbetaling – alhoewel negatief van klank – feitelijk niets anders betekent dan het niet tijdig voldoen van een geldvordering. Gezien de gewezen onherroepelijke rechterlijke uitspraken staat vast dat gedaagde dat een aantal maal niet heeft gedaan. De VvE was partij bij die zaken. De bij de ALV aanwezige leden van de VvE waren daarvan dus al op de hoogte.
4.4.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat, gezien de hiervoor geschetste context waarin de uitlating over wanbetaling is gedaan, de VvE daarmee de afspraak niet heeft geschonden. Als dit al anders zou zijn, dan rechtvaardigt deze tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst niet dat gedaagde niet meer gehouden is haar toezegging na te komen; deze enkele opmerking rechtvaardigt niet de ontbinding van de overeenkomst, gezien de in het licht van voormelde omstandigheden zeer geringe betekenis daarvan.
4.5.
Gedaagde is dus nog steeds gehouden de afspraak na te komen. Dat heeft zij echter niet gedaan. Integendeel, zij zet haar strijd tegen de VvE voort, maar nu via een aanval op eiser, de voorzitter. Met de berichten die gedaagde heeft geplaatst, schendt zij de afspraak in ernstige mate en beschadigt zij zowel de VvE als haar voorzitter. Zij brengt in de berichten het dispuut weer onder de aandacht van veel personen, zij belicht uitvoerig haar visie hierop en zij maakt de VvE en haar bestuurders diverse hieraan gerelateerde verwijten. Dat is evident niet het zich committeren aan de ten aanzien van het dispuut getrokken conclusies, niet meer discussiëren hierover en een streep hieronder zetten, zoals door gedaagde was toegezegd. De gevorderde voorziening ten aanzien van het verwijderen van deze berichten is daarom voor toewijzing vatbaar.
Onrechtmatig handelen
4.6.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat, ook als de overeenkomst niet zou zijn gesloten, de vorderingen eveneens toewijsbaar zouden zijn, omdat gedaagde met haar handelwijze evident onrechtmatig handelt jegens eiser. Een afweging van alle omstandigheden van het geval leidt namelijk tot de conclusie dat het recht van eiser op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer in dit geval zwaarder weegt dan het recht van gedaagde op vrijheid van meningsuiting.
4.7.
Daartoe is redengevend dat de berichten vol staan met beschuldigingen aan het adres van eiser, met name van oplichting. Gedaagde heeft de juistheid van deze aantijging echter niet met feiten en omstandigheden onderbouwd. De voorzieningenrechter overweegt hierbij dat deze beschuldiging gerelateerd lijkt te zijn aan de handelwijze van de VvE in het kader van het dispuut. Met name ook gezien de uitkomst van de gevoerde rechtszaken en van het met medewerking van gedaagde door de twee leden van de VvE gedane onderzoek (waaraan gedaagde zich uitdrukkelijk heeft gecommitteerd), die geen enkele indicatie opleveren voor de juistheid van deze beschuldiging, had het op de weg van gedaagde gelegen om met concrete aanwijzingen daarvoor te komen. Dat heeft zij echter nagelaten.
4.8.
Daarbij komt dat gedaagde kennelijk haar ongenoegen wil uitdrukken over de gang van zaken binnen de VvE. Gedaagde stelt dat het doel van haar uitlatingen is het informeren van de leden van de VvE en anderen over de wijze waarop zij is behandeld. Dat rechtvaardigt echter niet de
naar eiser persoonlijkgerichte lasterlijke aantijgingen, die evident zijn eer en goede naam schenden. Daarbij heeft de voorzieningenrechter ook acht geslagen op de dreigende toon die gedaagde in haar berichten gebruikt (bijvoorbeeld “hij gaat neer, heb ik hem beloofd”, en “ik laat me maar 1 keer vertellen dat ik op moet houden door die maf omdat ze anders….” en “ondertussen werk ik gewoon rustig door aan jouw veroordeling”) en op de beledigende en nodeloos grievende wijze waarop zij haar berichten formuleert (bijvoorbeeld: “hij is gewoon gek. Een zwakkeling die zijn onzekerheid verschuilt achter een grote muil. Hij kan niks […]” . Daarbij zijn er met name voor het informeren van leden van de VvE andere meer aangewezen manieren om hen te bereiken dan via het plaatsen van blogs op Facebook. Voor zover gedaagde stelt dat zij niet tot doel heeft om eiser te schaden, komt dat gezien de inhoud van haar berichten weinig geloofwaardig over. Duidelijk is ook dat dit wel het resultaat van haar handelen is.
4.9.
Voor zover gedaagde haar handelwijze meent te kunnen rechtvaardigen met de stelling dat zij met haar berichten reageert op het feit dat eiser tijdens de laatste ALV van de VvE opnieuw het conflict heeft opgezocht, kan zij daarin niet worden gevolgd. Gezien hetgeen onder 4.2. is overwogen over de gang van zaken op die vergadering kan niet worden volgehouden dat eiser gedaagde toen “publiekelijk aan de schandpaal heeft genageld”, zoals gedaagde stelt. Gedaagde kan niet worden gevolgd in haar conclusie dat zij daarom het recht heeft om zich te uiten op de onder 4.8 beschreven wijze.
4.10.
Gelet op voormelde omstandigheden dient het belang van eiser om niet lichtvaardig te worden blootgesteld aan een aantasting van zijn eer en goede naam door de lasterlijke en niet met feiten onderbouwde berichten van gedaagde zwaarder te wegen dan het belang van gedaagde bij handhaving van haar recht op vrijheid van meningsuiting. Gedaagde heeft naar voorshands oordeel met het plaatsen van deze berichten onrechtmatig jegens eiser gehandeld.
Conclusie
4.11.
De vordering tot het verwijderen van de berichten zoals opgenomen in de door eiser genoemde producties (zie 3.1) is dan ook toewijsbaar, met uitzondering van het bericht zoals overgelegd als productie 11. Dat betreft immers een e-mailbericht van gedaagde aan de beide advocaten. Indien dat bericht door gedaagde echter ook integraal op internet is geplaatst, dan dient dat bericht uiteraard ook te worden verwijderd. Voor zover de vordering primair strekt tot het verwijderen van alle berichten betreffende eiser op Facebook en/of Twitter, is die vordering niet toewijsbaar, nu bij gebreke van nadere informatie over de inhoud van die berichten niet kan worden vastgesteld of die berichten onrechtmatig zijn jegens eiser.
4.12.
Gezien de wijze waarop de berichten zijn geformuleerd, doorspekt met onrechtmatige uitlatingen van diverse aard, kan niet worden volstaan met een veroordeling tot het enkel verwijderen van specifieke delen van de berichten.
4.13.
Ook de vordering tot het staken van de verdere openbaarmaking van berichten over eiser die van gelijke strekking zijn, is toewijsbaar. Gedaagde kan geen algemeen verbod worden opgelegd om enig bericht over eiser te publiceren. Dat is immers niet in alle gevallen per definitie onrechtmatig. Dat is afhankelijk van de inhoud van de tekst en de context waarin deze is geplaatst. Gedaagde zal dus worden veroordeeld overeenkomstig de meer subsidiaire vordering van eiser op dit punt.
4.14.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de te geven beslissing, is aangewezen. De op te leggen dwangsom zal echter worden gematigd en gemaximeerd.
4.15.
Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding als na te melden. Voor veroordeling in de nakosten bestaat geen grond, nu de kostenveroordeling ook voor deze nakosten een executoriale titel oplevert (vgl. HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116, NJ 2011/237).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt gedaagde om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de berichten betreffende eiser die als producties 4, 5, 8, 12, 13, 14 en 15 aan de dagvaarding en de akte vermeerdering van eis zijn gehecht, te verwijderen en verwijderd te houden en om verdere openbaarmaking van berichten over eiser die van gelijke strekking zijn, te staken en gestaakt te houden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,- voor elke dag dat gedaagde in gebreke blijft aan die veroordelingen te voldoen, met een maximum van € 10.000,-;
5.2.
veroordeelt gedaagde om binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis de kosten van dit geding aan eiser te betalen, tot dusverre aan de zijde van eiser begroot op € 1.425,32, waarvan € 1.016,-- aan salaris advocaat, € 309,-- aan griffierecht en € 98,52, aan dagvaardingskosten, in voorkomende gevallen te vermeerderen met btw, en € 1,80 aan verschotten;
5.3.
bepaalt dat gedaagde bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd is;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra - van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2021.
ts