ECLI:NL:RBDHA:2021:14026
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen aanvullend terugkeerbesluit en inreisverbod van vreemdeling met Surinaamse nationaliteit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen een aanvullend terugkeerbesluit en een inreisverbod van een vreemdeling van Surinaamse nationaliteit. De eiser had eerder een terugkeerbesluit ontvangen op 12 maart 2015, waarin hij werd verplicht de Europese Unie binnen 28 dagen te verlaten. Op 30 juni 2021 werd een aanvullend terugkeerbesluit uitgevaardigd, waarin Suriname als land van terugkeer werd genoemd. De rechtbank oordeelde dat het aanvullend terugkeerbesluit geen andere rechtsgevolgen had dan het eerdere besluit, en dat er voor de eiser geen onduidelijkheid bestond over zijn verplichting om naar Suriname terug te keren. Het beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit werd daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast werd op dezelfde datum een inreisverbod voor twee jaar opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de grondslag voor het inreisverbod correct was, ondanks een administratieve fout op het formulier. De rechtbank volgde het verzoek van de verweerder om dit gebrek te passeren, omdat de eiser niet in zijn belangen was geschaad. De rechtbank concludeerde dat de eiser onvoldoende bijzondere omstandigheden had aangevoerd om het inreisverbod te laten vervallen. Het beroep tegen het inreisverbod werd ongegrond verklaard. De rechtbank veroordeelde de verweerder tot betaling van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 1.496,-.