ECLI:NL:RBDHA:2021:14070

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
SGR 21/750
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing urgentieverklaring op basis van Huisvestingsverordening en exceptieve toetsing

In deze zaak heeft eiseres, die bij haar zus woont, een urgentieverklaring aangevraagd voor huisvesting. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag afgewezen, omdat eiseres niet in een zelfstandige woonruimte verblijft en er volgens de gemeente geen urgent huisvestingsprobleem is. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat de Huisvestingsverordening in strijd is met de Huisvestingswet en dat de criteria voor een urgentieverklaring niet rechtmatig zijn. De rechtbank heeft de zaak op 22 november 2021 behandeld en op 17 december 2021 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelt dat de Huisvestingsverordening niet in strijd is met de Huisvestingswet en dat de criteria voor de urgentieverklaring rechtmatig zijn. De rechtbank wijst erop dat de regels over het aanvragen van een urgentieverklaring duidelijk zijn en dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden is gebeurd. Eiseres heeft niet kunnen aantonen dat haar situatie zo uitzonderlijk is dat toepassing van de hardheidsclausule gerechtvaardigd zou zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/750

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Gündüz-Bouchotrouch).

Procesverloop

In het besluit van 4 juni 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een urgentieverklaring afgewezen.
In het besluit van 18 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2021 op zitting behandeld. Namens eiseres was aanwezig mr. [A] , een kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres heeft een urgentieverklaring aangevraagd. Zij woont in bij het gezin van haar zus. Eiseres ondervindt daarbij veel (stress)problemen en de situatie is volgens haar niet meer houdbaar. Haar zus en zwager hebben vaak ruzie en haar nichtje heeft ernstige gezondheidsproblemen.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen. Volgens verweerder zijn er meerdere weigeringsgronden uit de Huisvestingsverordening [1] van toepassing op eiseres, waardoor zij niet in aanmerking komt voor een urgentieverklaring. Zo is volgens verweerder geen sprake van een urgent huisvestingsprobleem [2] , kan eiseres haar woonprobleem redelijkerwijs op een andere manier oplossen [3] en woont eiseres niet in een zelfstandige woonruimte [4] .
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit. De rechtbank gaat hierna – voor zover van belang – in op wat zij heeft aangevoerd.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Huisvestingsverordening en Huisvestingswet
4.1
Eiseres voert aan dat de (de urgentieregeling in) Huisvestingsverordening in strijd is met de Huisvestingswet en met de bedoeling van de wetgever. Zij verwijst hierbij naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter [5] en naar de Memorie van Toelichting bij de Huisvestingswet. Volgens eiseres heeft verweerder ten onrechte niet onderbouwd wat de noodzaak is voor het invoeren van de Huisvestingsverordening en wat hij doet om schaarste te voorkomen. Eiseres betoogt verder dat de criteria voor een urgentieverklaring niet in lijn zijn met de Huisvestingswet en met de bedoeling van de wetgever. Zij wijst in dit kader op een motie die door de Tweede Kamer is aangenomen en op het evenredigheidsbeginsel [6] .
4.2
De Huisvestingsverordening is een algemeen verbindend voorschrift. In een geschil over een besluit dat is genomen op basis van een algemeen verbindend voorschrift kan de vraag aan de orde worden gesteld of dit voorschrift in strijd is met hogere regelgeving of algemene rechtsbeginselen (dit wordt ook wel exceptieve toetsing genoemd). De hoogste bestuursrechter heeft uiteen gezet hoe die toetsing plaatsvindt [7] .
4.3
De rechtbank is van oordeel dat (de urgentieregeling in) de Huisvestingsverordening niet in strijd is met de Huisvestingswet of algemene rechtsbeginselen. In de Huisvestingswet is bepaald dat bij een urgentieregeling niet hoeft te worden onderbouwd waarom dit noodzakelijk is vanuit het oogpunt van het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan woonruimte [8] . Uit de Memorie van Toelichting blijkt ook dat de gemeenteraad altijd gebruik kan maken van haar bevoegdheid om een urgentieregeling in te voeren, ook als er geen sprake is van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste of leefbaarheidsproblematiek. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank ook niet in dat verweerder in dit kader moet onderbouwen wat hij doet om schaarste op de woningmarkt te voorkomen. De rechtbank stelt verder vast dat de Huisvestingsverordening – in lijn met de Huisvestingswet – is vastgesteld voor vier jaar.
4.4
De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar betoog dat de criteria in de urgentieregeling in strijd zijn met artikel 12 van de Huisvestingswet dan wel de bedoeling van de wetgever. Niet volgt uit de Huisvestingswet of uit de Memorie van Toelichting dat de gemeenteraad de betreffende criteria niet mag stellen voor het verlenen van een urgentieverklaring. De passage van de Memorie van Toelichting en de verwijzing naar de aangenomen motie door de Tweede Kamer, kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Die zien namelijk op de situatie dat een urgentieregeling wordt toegepast zonder dat deze in een Huisvestingsverordening is opgenomen. Daar is in dit geval geen sprake van.
Weigeringsgronden van de Huisvestingsverordening
4.5
Eiseres voert aan dat sprake is van een urgent huisvestingsprobleem en dat zij alles heeft gedaan om haar woonprobleem op te lossen. Het feit dat zij niet in een zelfstandige woonruimte verblijft, zou haar niet mogen worden tegengeworpen.
4.6
De regels over het aanvragen en toekennen van een urgentieverklaring staan in de Huisvestingsverordening. Hierin is een lijst opgenomen met zogenoemde weigeringsgronden [9] . Als tenminste een van die weigeringsgronden van toepassing is op een aanvraag, wordt deze afgewezen en niet inhoudelijk beoordeeld. Een van de weigeringsgronden is de situatie waarin de aanvrager in een onderkomen woont dat geen zelfstandige woonruimte is. Partijen zijn het erover eens dat van die situatie sprake is, nu eiseres inwoont bij haar zus. Alleen daarom al heeft verweerder de aanvraag op goede gronden afgewezen. Dat het inwonen bij haar zus niet aan eiseres mag worden tegengeworpen, volgt de rechtbank niet.
Hardheidsclausule
4.7
Eiseres beroept zich tot slot op de hardheidsclausule. Zij stelt dat verweerder in het bestreden besluit niet heeft toegelicht waarom de hardheidsclausule in haar geval niet wordt toegepast.
4.8
De rechtbank ziet in dat eiseres zich in een lastige woonsituatie bevindt. Toch heeft verweerder kunnen afzien van het toepassen van de hardheidsclausule. Verweerder heeft in het bestreden besluit erkend dat de situatie van eiseres, mede gelet op de huidige pandemie, de problemen van het gezin en de depressieve klachten van eiseres, zeer lastig is. Tegelijkertijd heeft verweerder uitgelegd dat de specifieke omstandigheden van eiseres het afwijken of het buiten toepassing laten van de geldende regels niet rechtvaardigt. Verweerder heeft hierbij gewezen op andere gevallen waarbij sprake is van ernstig schrijnende situaties en op het klein aantal beschikbare sociale huurwoningen. Gelet op het voorgaande, volgt de rechtbank eiseres ook niet in haar betoog dat verweerder niet heeft toegelicht waarom hij de hardheidsclausule niet heeft toegepast.
Wat is de conclusie?
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2021.
De rechter is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Huisvestingsverordening Den Haag 2019.
2.Artikel 4:5, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening.
3.Artikel 4:5, aanhef en onder c, van de Huisvestingsverordening.
4.Artikel 4:5, aanhef en onder l, van de Huisvestingsverordening.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1161.
6.Artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:452.
8.Zie artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 12 en 13 van de Huisvestingswet.
9.Zie artikel 4:5 van de Huisvestingsverordening.