ECLI:NL:RBDHA:2021:14094

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 december 2021
Publicatiedatum
20 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/6876
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitsluiting van parkeervergunning voor woning splitsing en omgevingsvergunning in het kader van bestemmingsplan en parkeerbeleid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Delft. De eiseres, die woont aan de [adres] [huisnummer 2], heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om een omgevingsvergunning te verlenen aan haar buurman, de vergunninghouder, voor het splitsen van zijn woning aan de [adres] [huisnummer 1] in drie zelfstandige woningen en het plaatsen van een dakopbouw. De eiseres betoogt dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan en dat er een grote schaarste aan betaalbare eengezinswoningen in [plaats] is. Ze vreest dat de omgevingsvergunning leidt tot een onevenredige aantasting van de parkeersituatie en dat er geluidsoverlast zal ontstaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder een aanvraag heeft ingediend voor de omgevingsvergunning, die door verweerder is verleend. Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat de aanvraag voldoet aan het bestemmingsplan "Noordwest 1 (Hof van Delft)" en dat er een afwijking is gemaakt van de parkeerregel in het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren". Dit houdt in dat de toekomstige bewoners van één van de zelfstandige woningen uitgesloten zijn van het recht op een parkeervergunning, om de belangen van omwonenden te waarborgen.

De rechtbank oordeelt dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de afwijkingsbevoegdheid en dat de vergunning in overeenstemming is met de geldende regelgeving. De vrees van eiseres dat er in de toekomst alsnog een parkeervergunning zal worden verleend, wordt niet onderbouwd en kan niet leiden tot een ander oordeel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6876

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 december 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: J.A.M. Kool).
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[derde-partij], te [woonplaats] , vergunninghouder,
(gemachtigde: E. Tolk).

Procesverloop

Bij besluit van 22 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend om de woning aan de [adres] [huisnummer 1] in [plaats] te splitsen in drie zelfstandige woningen en een dakopbouw te plaatsen.
Bij besluit van 16 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft een nader stuk ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 oktober 2021 op zitting behandeld. Eiseres is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres woont aan de [adres] [huisnummer 2] . Vergunninghouder is haar buurman en woont op nummer [huisnummer 1] . Op 11 december 2019 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het splitsen van zijn woning in drie zelfstandige woningen en het plaatsen van een dakopbouw.
2. Verweerder heeft de aangevraagde omgevingsvergunning verleend. Volgens verweerder voldoet de aanvraag aan het bestemmingsplan “Noordwest 1 (Hof van Delft)”, omdat het bestemmingsplan geen verbod bevat de woning te splitsen in drie zelfstandige woningen. De aanvraag is volgens verweerder wel in strijd met het bestemmingsplan “Facetherziening parkeren”, omdat de ontwikkeling zorgt voor een behoefte van één extra parkeerplek die niet op eigen terrein kan worden voorzien. Verweerder is met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 1°, van de Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 5 van de planregels afgeweken van deze parkeerregel. Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat de parkeereis van de ontwikkeling 0,8 parkeerplaats (afgerond 1 parkeerplaats) bedraagt. Binnen de loopafstand van 400 meter bedraagt de parkeerdruk in de openbare ruimte meer dan 85%. Dit betekent dat deze parkeerplaats niet kan worden voorzien in de openbare ruimte. Verweerder heeft daarom de nulvergunningregeling van toepassing verklaard op één van de zelfstandige woningen. Dit betekent dat de toekomstige bewoners van één woning uitgesloten zullen worden van het recht op een parkeervergunning. Volgens verweerder zijn hiermee de belangen van omwonenden voldoende gewaarborgd, nu de parkeersituatie in de openbare ruimte en de woon- en leefsituatie naar het oordeel van verweerder niet onevenredig wordt aangetast.
3. Eiseres voert in beroep aan dat er een grote schaarste is aan betaalbare eengezinswoningen in [plaats] . Met het verlenen van de omgevingsvergunning gaat weer een eengezinswoning verloren op de woningmarkt. Eiseres begrijpt niet dat verweerder de omgevingsvergunning heeft verleend, nu de gemeente tegen verkamering is. Verweerder meet met twee maten, omdat in het verleden verzoeken van anderen zijn afgewezen in verband met het delen van dezelfde voordeur. Geen van de drie appartementen wordt groter dan 40 m², wat volgens eiseres de grens is van een zelfstandige wooneenheid. Er kan daarom geen sprake zijn van drie zelfstandige wooneenheden, waarop de vergunning is verleend. Daarnaast vraagt eiseres zich af hoe zij erop kan vertrouwen dat na verloop van tijd niet alsnog een parkeervergunning wordt verleend voor het derde appartement. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat in het verleden een dakopbouw aan de [adres] moest voldoen aan de eis dat de dakopbouw vanaf de straatzijde niet zichtbaar mocht zijn. Volgens eiseres meet verweerder hier weer met twee maten. Ten slotte voert eiseres aan dat zij vanwege problemen met vergunninghouder in het verleden vreest voor geluidsoverlast.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter plaatse geldt – voor zover hier van belang – het bestemmingsplan “Facetherziening parkeren”. Op grond van artikel 5.1, onder a, van de planregels bij dit bestemmingsplan volgt dat een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen slechts wordt verleend indien wordt aangetoond dat in voldoende mate wordt voorzien in ruimte voor het parkeren van auto’s op het eigen terrein en deze parkeerruimte in stand wordt gehouden. In artikel 5.3 van de planregels is een bevoegdheid opgenomen waarmee van artikel 5.1 kan worden afgeweken indien het voldoen aan het bepaalde in artikel 5.1 door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit. Artikel 5.4 van de planregels bepaalt dat van deze afwijkingsbevoegdheid kan worden gebruik gemaakt als geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de parkeersituatie in de openbare ruimte en de woon- en leefsituatie.
4.2.
Het parkeerbeleid van verweerder is vastgelegd in de nota “Parkeernormen 2018”. In dit beleid staat dat de nulvergunningregeling een vorm is van bijzondere omstandigheden zoals bedoeld in artikel 5.3, aanhef en onder a, van de planregels. Dit houdt in dat als bij een nieuwe woonfunctie niet (volledig) in de parkeerbehoefte wordt voorzien, er geen aanspraak kan worden gemaakt op parkeervergunningen voor straatparkeren. Hierdoor wordt de omgeving van de ontwikkeling beschermd tegen een extra parkeerdruk. De ontwikkelingen waarbij de nulvergunningregeling van toepassing is worden vermeld op het POET-overzicht met uitsluiting van zowel de bewonersvergunningen als de bezoekersvergunningen.
4.3.
De rechtbank overweegt dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de afwijkingsbevoegdheid van artikel 5.3 van het bestemmingsplan “Facetherziening parkeren”. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat door de bewoners van één van de zelfstandige woningen uit te sluiten van het recht op een parkeervergunning, er voor wordt gezorgd dat de parkeersituatie in de openbare ruimte en de woon- en leefsituatie van omwonenden niet onevenredig wordt aangetast. Om dit te waarborgen heeft verweerder het adres [adres] [huisnummer 3] opgenomen in het POET-overzicht met de vermelding dat aan de gebruikers van deze woning geen parkeervergunning kan worden verstrekt. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat het POET-systeem zo werkt dat een parkeervergunning automatisch geweigerd wordt als de bewoners van de [adres] [huisnummer 3] deze aanvragen. De rechtbank overweegt dat omwonenden met dit registratiesysteem ervan uit kunnen gaan dat in de toekomst niet alsnog een parkeervergunning wordt verleend voor de zelfstandige woning. De vrees van eiseres hiervoor kan dan ook niet leiden tot een ander oordeel.
4.4.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet beoordelen aan de hand van het bestemmingsplan, het bouwbesluit, de bouwverordening en de redelijke eisen van welstand. Als de aanvraag hieraan voldoet moet verweerder de omgevingsvergunning verlenen. Dit volgt uit het zogenoemde limitatief/imperatief stelsel van weigeringsgronden in artikel 2.10 van de Wabo. De rechtbank overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de splitsing van de woning in overeenstemming is met het bestemmingsplan “Noordwest 1 (Hof van Delft)”. Dat de omgevingsvergunning in strijd zou zijn met het beleid van verweerder over verkamering, biedt geen grond voor het weigeren van de omgevingsvergunning. Daarbij heeft verweerder op de zitting toegelicht dat er ten tijde van het bestreden besluit geen beleid was dat in de weg stond aan het opsplitsen van de woning in drie zelfstandige woningen.
4.5.
De rechtbank begrijpt verder dat eiseres in het verleden last heeft gehad van geluidsoverlast en dat dit voor eiseres vervelend is geweest. Hetgeen eiseres aanvoert met betrekking tot de geluidsoverlast is echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat niet aannemelijk is dat aan de geluidseisen zoals neergelegd in het Bouwbesluit 2012 zal worden voldaan. Wat betreft de stelling van eiseres dat een dakopbouw vanaf de straatzijde niet zichtbaar mag zijn, heeft verweerder zich ten slotte terecht op het standpunt gesteld dat het bestemmingsplan die eis niet bevat.
4.6.
In hetgeen eiseres aanvoert ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder ten onrechte de omgevingsvergunning aan vergunninghouder heeft verleend.
5. Het beroep is daarom ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2021.
griffier
rechter

De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.