ECLI:NL:RBDHA:2021:14481

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2021
Publicatiedatum
27 december 2021
Zaaknummer
SGR 20/6248
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verhuiskostenvergoeding op grond van de Wmo wegens gebrek aan noodzakelijke verhuizing

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg over de afwijzing van een aanvraag voor een verhuiskostenvergoeding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). De eiser, die na een herseninfarct in 2013 te maken kreeg met uitvalverschijnselen, had een aanvraag ingediend voor een verhuiskostenvergoeding nadat hij was verhuisd naar een andere woning. De aanvraag was eerder afgewezen door verweerder, die stelde dat er geen noodzaak was voor de verhuizing en dat de eerdere woning adequaat was zonder verdere aanpassingen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser had aangevoerd dat de verhuizing noodzakelijk was vanwege spanningen met andere bewoners en dat zijn huisarts hem had geadviseerd om te verhuizen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen voldoende onderbouwing was voor de noodzaak van de verhuizing in verband met de beperkingen van eiser. De rechtbank concludeerde dat de verhuiskostenvergoeding bedoeld is voor kosten die samenhangen met beperkingen, en dat de verhuizing van eiser niet voortkwam uit belemmeringen in zijn vorige woning. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie waarin werd gesteld dat verhuiskosten die niet samenhangen met beperkingen niet voor vergoeding in aanmerking komen.

De uitspraak benadrukt het belang van een duidelijke relatie tussen de beperkingen van een persoon en de noodzaak voor verhuizing om in aanmerking te komen voor een verhuiskostenvergoeding. De rechtbank heeft de aanvraag van eiser om vergoeding van de verhuiskosten afgewezen en het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/6248

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder
(gemachtigde: P. Bos).

Procesverloop

In het besluit van 14 januari 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verhuiskostenvergoeding op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) afgewezen.
In het besluit van 17 augustus 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 27 augustus 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser kreeg begin 2013 een herseninfarct. Hierdoor heeft eiser te kampen met uitvalverschijnselen aan de linkerkant van zijn lichaam. Na een periode van revalidatie kon eiser niet terugkeren in zijn oude woning en kreeg hij een andere woning aan de [laan] in [plaats 1] . Deze woning werd aangepast in verband met de verminderde mobiliteit van eiser.
2. Eiser heeft op grond van de Wmo ook een scootmobiel toegewezen gekregen. Deze scootmobiel stalde eiser in de algemene ruimte, waar ook andere bewoners konden komen.
3. De stalling van de scootmobiel heeft geleid tot spanningen tussen eiser en de andere bewoners. Eiser heeft daardoor de scootmobiel weer ingeleverd.
4. Eiser heeft vervolgens een andere woning aan de [singel] in [plaats 2] gevonden, waar mogelijkheden zijn voor de stalling van een scootmobiel. Voor de verhuiskosten heeft eiser een vergoeding aangevraagd op grond van de Wmo.
5. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen noodzaak bestond voor eiser om te verhuizen. De woning waar eiser verbleef voor de verhuizing was volgens verweerder adequaat zonder verdere aanpassingen.
6. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het probleem met de scootmobiel is ontstaan toen er vanuit de gemeente en de woningcorporatie een brief werd opgehangen in de gemeenschappelijke ruimte zonder een gesprek met de andere bewoners. Daardoor is de situatie geëscaleerd. De verhoudingen waren toen zo slecht dat het voor eiser heel lastig was geworden om daar te blijven wonen. Eiser heeft verder toegelicht dat de woning in Voorburg tijdelijk was; de woning was voor hem niet geschikt. De huisarts heeft hem – aldus eiser – geadviseerd om te zoeken naar een andere woning. Zo is eiser bij de woning in [plaats 2] gekomen, waar eiser nu woont. Deze woning is wel geschikt. Eiser had alleen niet genoeg geld om de verhuizing te kunnen betalen en heeft hiervoor € 1.450,- geleend.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Op grond van artikel 12.1 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Leidschendam-Voorburg (de verordening) kan de persoon met een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de met die beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem verband houdende aantoonbare of aannemelijke meerkosten ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie voor verhuiskosten of inrichtingskosten.
7.2.
Om voor een verhuiskostenvergoeding in aanmerking komen, moet er dus sprake zijn van een verband tussen de beperkingen van eiser en de verhuizing. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval.
7.3.
Eiser heeft weliswaar aangevoerd dat de woning in [plaats 1] ongeschikt was en dat zijn huisarts hem heeft geadviseerd om te zoeken naar een andere woning, maar hij heeft dit verder niet onderbouwd. Er is geen (medische) informatie overgelegd waaruit blijkt dat eiser vanwege zijn beperkingen moest verhuizen. Daar staat tegenover dat verweerder heeft onderbouwd dat er in de gelijkvloerse woning drempelvoorzieningen aanwezig waren en dat de badkamer weliswaar relatief klein was, maar dat er genoeg ruimte was voor een inloopdouche met douchestoel. Verder was er buiten het appartement in de gezamenlijke ruimte plaats om de scootmobiel van eiser te stallen en op te laden. Deze onderbouwing van verweerder is vastgelegd in een onderzoeksverslag van 10 januari 2020. Eiser heeft wat hierin staat niet gemotiveerd weersproken. Daarom houdt de rechtbank het ervoor dat er voor dat de woning aan de [laan] in [plaats 1] geen fysieke belemmeringen opleverde voor eiser. Dat het slechts een tijdelijke woning was, is ook nergens uit gebleken.
7.4.
De verhuizing van eiser is – zoals ook blijkt uit zijn toelichting – mede ingegeven door de spanningen die waren ontstaan met andere bewoners. Hoewel de rechtbank kan begrijpen dat dit voor eiser een vervelende en mentaal belastende situatie was, houdt zijn wens om te verhuizen onvoldoende verband met de beperkingen van eiser. Dat de stalling van zijn scootmobiel de oorzaak was van deze spanningen maakt dit niet anders. De woning zelf was immers geschikt en er was voldoende ruimte om de scootmobiel te stallen. Eiser heeft er vervolgens voor gekozen om de scootmobiel weer in te leveren. Ook deze keuze werd niet ingegeven door beperkingen van de woning, maar door de verslechterde verhouding met andere bewoners.
7.5.
De verhuiskostenvergoeding op grond van de Wmo is ervoor bedoeld om kosten in verband met beperkingen op te kunnen vangen. Dit is tot uitdrukking gebracht in artikel 12.1 van de verordening (zie overweging 7.1). De verhuiskosten van eiser vallen hier niet onder. De verhuizing van eiser was immers niet het gevolg van belemmeringen die hij in zijn woning in Voorburg ondervond ten gevolge van zijn beperkingen. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 21 mei 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1864) waarin in soortgelijke zin is overwogen dat verhuiskosten die niet samenhangen met beperkingen, niet voor een tegemoetkoming in aanmerking komen.
7.6.
Verweerder heeft dan ook in redelijkheid de aanvraag van eiser om deze kosten vergoed te krijgen af kunnen wijzen. Het beroep is daarmee ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Pereth, rechter, in aanwezigheid van F.J. Leegstraten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.