5.6.Uit het voorgaande volgt dat van een als toezegging te beschouwen uitlating in de zin van 5.2 geen sprake is. De beoordeling van de eerste stap brengt dus al mee dat het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel niet slaagt.
Bijstand in de vorm van een lening
6. Eiser voert voorts aan dat hij in de veronderstelling was dat de bijstand gedeeltelijk werd verstrekt als lening en dat hij mogelijk een deel zou moeten terug betalen. Dit was volgens hem, zoals ook verklaard door de medewerker van verweerder, afhankelijk van de uitkomst van de loonvorderingsprocedure op zijn voormalige werkgever en de eventuele overwaarde uit de verkoop van zijn woning. Bovendien is eiser altijd duidelijk geweest over het feit dat de loonvorderingsprocedure vermoedelijk geen resultaat zou opleveren.
7. De rechtbank overweegt dat in de onder 2 genoemde besluiten duidelijk is aangegeven dat de algemene en de bijzondere bijstandsuitkering aan eiser in de vorm van een lening zijn verstrekt en dat er aanvullende verplichtingen aan de bijstand verbonden waren. Eiser heeft bovendien geen bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. De besluiten staan om die reden in rechte vast. De vorm van de verstrekking van de lening en de daaraan verbonden verplichtingen staan daarom niet meer ter discussie. Het dossier bevat geen aanknopingspunten om eisers veronderstelling dat de genoemde bijstand gedeeltelijk verstrekt werd als lening en dat hij mogelijk slechts een deel zou moeten terug betalen, gerechtvaardigd te achten. Dat eiser destijds heeft aangegeven dat de loonvorderingsprocedure vermoedelijk geen resultaat zou opleveren doet hier niet aan af. Eiser had immers daarnaast ook de verplichting om zijn woning te verkopen, waarmee hij zou kunnen gaan beschikken over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 58, tweede lid, sub f en onder 1 van de Pw, op grond waarvan de verstrekte bijstand door verweerder zou kunnen worden teruggevorderd. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de betreffende bijstand van eiser teruggevorderd kon worden.
Hoogte van de terugvordering
8. Voorts is eiser het niet eens met de hoogte van de terugvordering. De berekening is onjuist en niet in overeenstemming met hetgeen waarmee verweerder bekend was en is besproken met de medewerker van verweerder. De leningen van € 2.500,- en € 4.000,- zijn direct opeisbare leningen. Deze schulden moeten daarom bij de vermogensberekening mee worden genomen. Daarnaast heeft de medewerker van verweerder eiser erop gewezen dat de lening van € 1.978,13 waarschijnlijk niet voor verrekening in aanmerking zou komen omdat die is aangegaan na 1 september 2019, wat impliceert dat alle andere vorderingen juist wel in aanmerking komen voor verrekening. Daarom had verweerder de schulden van
€ 2.500,- en € 4.000,- moeten verrekenen met de door hem ontvangen algemene en bijzondere bijstand.
9. Eisers standpunt dat de hoogte van de vorderingen niet klopt, volgt de rechtbank niet. Volgens vaste rechtspraakkunnen schulden in het kader van de toepassing van de bijstandswetgeving ten aanzien van het vermogen van de betrokkene uitsluitend in aanmerking worden genomen indien de betrokkene aannemelijk maakt dat zij bestaan, dat zij tijdens de bijstandsverlening (in termijnen) opeisbaar zijn en dat de crediteur de opeisbare betalingsverplichting daadwerkelijk afdwingt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de bedragen van € 4.000,- en € 2.500,- direct opeisbaar waren ten tijde van de bijstandsverlening. Daarnaast heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat deze bedragen door de crediteuren zijn afgedwongen, dan wel dat de schulden door eiser werden afgelost in de periode in geding. Verweerder heeft daarom terecht de leningen van € 4.000,- en € 2.500,- niet in aanmerking genomen bij de vaststelling van eisers vermogen.
Onvolledige informatieverstrekking door verweerder
10. Eiser stelt dat verweerder niet volledig is geweest in de informatieverstrekking over de geldende regels ten aanzien van de aanvullende verplichtingen op grond van de Pw. Zo was eiser er niet van op de hoogte dat verweerder ten aanzien van de vordering een preferente positie heeft als schuldeiser. Verweerder heeft eiser hiermee op het verkeerde been gezet en het hoort bij de zorgplicht van verweerder om de burger op een juiste manier te informeren.
11. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser zich niet kan beroepen op zijn onwetendheid of gebrek aan kennis wanneer hij aan het sociaal verkeer deelneemt. Bovendien doet dit niets af aan het uitgangspunt dat verweerder de verstrekte bijstand kon terugvorderen, waarmee eiser bekend was. Deze beroepsgrond geeft daarom geen aanleiding om af te zien van terugvordering.
12. Gelet op al het voorgaande is het beroep ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.