ECLI:NL:RBDHA:2021:14745

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2021
Publicatiedatum
31 december 2021
Zaaknummer
NL21.14047 en NL21.14049
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor arbeid als zelfstandige en verblijf als gezinslid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 27 december 2021, zijn twee beroepen behandeld van een vader en zijn dochter, beiden van Australische nationaliteit, die aanvragen hadden ingediend voor een verblijfsvergunning. De vader had een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel 'arbeid als zelfstandige', terwijl de dochter een aanvraag deed voor verblijf als familie- of gezinslid bij haar vader. Beide aanvragen werden afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die zich baseerde op een negatief advies van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO). De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de werkzaamheden van de vader geen wezenlijk Nederlands belang dienden, omdat het ondernemingsplan niet voldeed aan de vereisten van het puntenstelsel. De vader had niet aangetoond dat zijn onderneming een positieve bijdrage zou leveren aan de Nederlandse economie. De rechtbank stelde vast dat de vader zijn stelling dat hij recht had op een verblijfsvergunning niet had onderbouwd met objectieve bewijsstukken. De dochter, die afhankelijk was van de verblijfsrechtelijke positie van haar vader, kreeg ook geen vergunning. De rechtbank verklaarde beide beroepen ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.14047 en NL21.14049

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[Naam 1], eiser,

[Naam 2], eiseres,
gezamenlijk: eisers,
V-nummers: [Nummer 1] en [Nummer 2]
(gemachtigde: mr. M.C.M.E. Schijvenaars),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. J. Visschers).

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 30 maart 2021 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eiser en eiseres om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’ respectievelijk ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [Naam 1]’ afgewezen.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 4 augustus 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder het bezwaar van eisers daartegen kennelijk ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep van eiser is geregistreerd onder nummer NL21.14047. Het beroep van eiseres is geregistreerd onder nummer NL21.14049.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 17 november 2021 op zitting behandeld. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eisers hebben de Australische nationaliteit en zijn geboren op [Geb. datum] 1968 respectievelijk [Geb. datum 2] 2006. Eiseres is de minderjarige dochter van eiser.
Het beroep geregistreerd onder nummer NL21.14047
2. Eiser heeft op 11 juni 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’.
Eiser heeft samen met een Nederlandse partner de onderneming ‘Premium Timbers VOF’ opgericht. Deze onderneming is gespecialiseerd in het importeren van hardhout vanuit Australië naar Nederland. Het hardhout kan onder meer worden verwerkt tot tafels en aanverwante artikelen. Eiser heeft ter ondersteuning van zijn aanvraag een ondernemingsplan overgelegd. De door eiser aangeleverde stukken zijn op 18 november 2020 en 26 november 2020 voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RvO) heeft op 19 maart 2021 een negatief advies uitgebracht over eisers onderneming. In de toelichting van het advies is onder meer vermeld dat er een duidelijk ondernemingsplan is overgelegd, waardoor voor de onderdelen A (Criterium persoonlijke ervaring) en B (Onderneming) de minimale 30 punten worden behaald. Het is echter niet mogelijk voor onderdeel C (Toegevoegde waarde voor Nederland) minimaal 30 punten toe te kennen, omdat innovatie, investeringen en/of arbeidscreatie niet zijn aangetoond. Hierna is het primaire besluit genomen. Daarin heeft verweerder zich onder verwijzing naar het RvO-advies op het standpunt gesteld dat met eisers werkzaamheden geen wezenlijk Nederlands belang is gediend.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder, naar aanleiding van het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit, overwogen dat het advies van RvO een deskundigenadvies is, waarop verweerder zich mag baseren als dit advies gelet op de wijze van totstandkoming, zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Volgens verweerder is dit het geval. Verweerder heeft verder overwogen dat een deskundigenadvies inhoudelijk slechts met een contra-expertise kan worden weerlegd. Objectieve verifieerbare bewijsstukken zijn geen contra-expertise maar kunnen wel informatie verschaffen over de juistheid van de in het deskundigenadvies vermelde gegevens. Met de overgelegde aanvullende stukken is volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat een nieuwe beoordeling aan de hand van het puntensysteem tot een wezenlijk andere beoordeling zal leiden. Er is daarom geen aanleiding om opnieuw advies te vragen bij de Minister van Economische Zaken en Klimaat.
4. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte baseert op het RvO-advies.
Hij wijst op het innovatieve aspect van zijn onderneming (onderdeel C). Hij importeert een uniek product, namelijk Australisch hardhout, dat verwerkt wordt in meubels en aanverwante artikelen. Eiser voert aan dat hij gelet op de gunstige marktontwikkelingen op de wereldmarkt voor hardhout zijn ondernemingsplan in bezwaar heeft bijgesteld. Hij gaat nu uit van een arbeidscreatie van 2 fte en zijn investeringen zijn ook naar boven bijgesteld. Volgens eiser komt hij hiermee aan het minimum aantal van 30 punten.
Verder is eiser het niet eens met de waardering van de onderdelen A en B. Eiser is van mening dat hem bij onderdeel A, onder ondernemerschapservaring, het maximale aantal punten van 35 had moeten worden toegekend. Bij onderdeel B (Onderneming) hadden hem, gelet op de aanpassingen van het ondernemingsplan in bezwaar, meer punten moeten worden toegekend voor financiering. Verweerder had de Minister van Economische Zaken en Klimaat daarom opnieuw om advies moeten vragen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Uit artikel 3.30, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 volgt dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking, verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige, kan worden verleend aan de vreemdeling die (onder meer) arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waarmee naar het oordeel van Onze Minister een wezenlijk Nederlands belang is gediend. De beoordeling van het wezenlijk Nederlands belang geschiedt aan de hand van het bij ministeriële regeling in overeenstemming met het door Onze Minister van Economische Zaken vastgestelde puntenstelsel. In die regeling kunnen ondernemingsactiviteiten worden aangewezen waarmee geen wezenlijk Nederlands belang is gediend.
6. Uit artikel 3.20a, tweede lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 volgt dat met de arbeid als zelfstandige een wezenlijk Nederlands belang is gediend, indien aan de vreemdeling met toepassing van het puntenstelsel, bedoeld in het eerste lid, ten minste 30 punten worden toegekend voor elk van de drie navolgende criteria: diens persoonlijke ervaring, diens ondernemingsplan en diens toegevoegde waarde voor de Nederlandse economie.
7. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] volgt dat een advies van RvO kan worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder voor de uitoefening van zijn bevoegdheden. Daartoe dient het advies naar wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent te zijn. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder het advies aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het advies.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat in het advies duidelijk is uiteengezet waarom eiser met de door hem overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met zijn onderneming een positieve bijdrage levert aan de Nederlandse economie. Voor zover eiser stelt dat zijn onderneming, anders dan uit het advies naar voren komt, wel innovatief is, gaat hij voorbij aan het feit dat het product hardhout als zodanig niet zonder meer als nieuw en/of innovatief kan worden aangemerkt. Eisers stelling dat hem ten onrechte geen punten zijn toegekend voor arbeidscreatie en investeringen, treft ook geen doel. Verweerder heeft daarover terecht opgemerkt dat eiser zijn aangepaste prognoses in bezwaar niet heeft onderbouwd. Verder heeft verweerder terecht overwogen dat eiser zijn stelling dat hem onvoldoende punten zijn toegekend op de onderdelen A en B ook niet heeft onderbouwd. De herziening van het ondernemingsplan is door eiser niet op objectieve wijze geconcretiseerd, zodat verificatie niet mogelijk is. Daarnaast heeft verweerder terecht gesteld dat het financieel plan niet door een boekhouder of accountant is opgesteld en geverifieerd, en dat de aangekondigde inkomensgegevens over 2020 niet zijn toegezonden. Onder die omstandigheden is er geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder RvO opnieuw om (een nader) advies had moeten vragen.
9. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft kunnen overwegen dat het advies van RvO naar de wijze van totstandkoming zorgvuldig en naar inhoud inzichtelijk en concludent is. Eiser heeft in bezwaar noch in beroep een contra-expertise overgelegd waarin de bevindingen van RvO gemotiveerd worden bestreden. Verweerder mocht het advies dan ook aan het bestreden besluit ten grondslag leggen. Dit betekent dat verweerder op grond van het bestaande advies in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat met eisers werkzaamheden geen wezenlijk Nederlands belang is gediend.
10. Verweerder heeft terecht besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Het beroep geregistreerd onder nummer NL21.14049
12. Eiseres heeft op 1 oktober 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [Naam 1]’.
13. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Verweerder heeft daarbij overwogen dat bij afzonderlijke beslissing van 30 maart 2021 de aanvraag van haar vader [Naam 1] met als verblijfsdoel ‘arbeid als zelfstandige’ is afgewezen. Haar vader heeft daarom geen rechtmatig verblijf in Nederland. Aangezien de verblijfsrechtelijke positie van eiseres van haar vader afhankelijk is, heeft dit tot gevolg dat eiseres ook geen aanspraak maakt op de gevraagde vergunning.
14. In het bestreden besluit heeft verweerder, naar aanleiding van de het bezwaar van eiseres, het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft daarbij overwogen dat bij afzonderlijk besluit van 4 augustus 2021 het bezwaar van haar vader ongegrond is verklaard.
15. In beroep heeft eiseres verwezen naar de gronden die namens haar vader zijn ingediend.
De rechtbank oordeelt als volgt.
16. De aanvraag van eiseres is afhankelijk van het verblijfsrecht van eiser, haar vader. Nu uit het vorenstaande blijkt dat de aanvraag van eiser terecht is afgewezen, heeft
verweerder eveneens terecht aan eiseres geen verblijf in Nederland toegestaan.
17. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van 4 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:977, rechtsoverweging 3.5.