ECLI:NL:RBDHA:2021:14747

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2021
Publicatiedatum
31 december 2021
Zaaknummer
NL20.1633
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse eiser op grond van ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en vestigingsalternatief

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 februari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Iraakse eiser. De eiser, die op 16 april 2015 zijn asielaanvraag indiende, heeft zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen gekregen. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 30 december 2019 het bestreden besluit genomen, waarin de aanvraag als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld in enkelvoudige kamer en het onderzoek ter zitting vond plaats op 2 december 2020.

De eiser heeft gesteld dat hij bedreigd werd door leden van Islamitische Staat (IS) nadat hij een lening had geweigerd aan een IS-lid en dat hij ook bedreigd werd door oud-collega's die hij had aangegeven bij de autoriteiten. De rechtbank heeft overwogen dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eiser geloofwaardig zijn, maar dat de overige relevante elementen van zijn asielrelaas niet geloofwaardig zijn geacht. De rechtbank heeft geoordeeld dat de tegenstrijdigheden in de verklaringen van de eiser en het feit dat hij niet eerder het land heeft verlaten, afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van zijn relaas.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar zijn herkomstgebied, [stad 1], een gegronde vrees voor vervolging heeft. De rechtbank heeft de aanvraag van de eiser terecht afgewezen als ongegrond en heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.1633
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Hol), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.H.M. Post).

Procesverloop

Bij besluit van 30 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 december 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J.A. Matti. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Iraakse nationaliteit en is geboren op [1984]. Hij heeft op
16 april 2015 zijn asielaanvraag ingediend. Eiser heeft het volgende - voor zover van belang
- aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Eiser is afkomstig uit [stad 1] en was werkzaam als assistent landbouwingenieur bij een directoraat van het ministerie van landbouw. Hij was belast met het verstrekken van leningen voor landbouwprojecten. Eiser stelt dat hij in maart/april 2013 een lening heeft geweigerd aan een lid van Islamitische Staat (IS), waarna hij veelvuldig telefonisch en per brief werd bedreigd en een geluidsbom is gegooid in de carport van zijn woning. Daarnaast stelt eiser te zijn bedreigd door oud-
collega’s die waren overgestapt naar IS, nadat hij hun namen had doorgegeven aan het ministerie in [stad 2] en zij als gevolg daarvan geen salaris meer ontvingen. Verweerder heeft in eerste instantie de asielaanvraag van eiser op 14 februari 2017 afgewezen. Eiser
heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep is op 22 augustus 2017 door deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem1 gegrond verklaard.
2. Verweerder heeft op 30 december 2019 het bestreden besluit uitgebracht. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag opnieuw afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet (Vw). Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen: de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser, gestelde problemen als gevolg van het afwijzen van een lening aanvraag door een IS- lid en gestelde problemen als gevolg van het doorgeven van namen van IS-leden. Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. De overige relevante elementen heeft verweerder niet geloofwaardig geacht. Subsidiair heeft verweerder overwogen dat eiser zich buiten het gebied van zijn herkomst kan vestigen, namelijk in [stad 2].
3. Eiser voert als eerste aan dat zijn voormalige gemachtigde het rapport van nader gehoor, het rapport van aanvullend gehoor en het voornemen niet dan wel in onvoldoende mate met hem heeft besproken. De zienswijze van 10 december 2019 is ook zonder vooroverleg met eiser ingediend. De rechtbank overweegt hierover dat het handelen van een eerdere gemachtigde voor rekening en risico van eiser komt. De rechtbank verwijst hiervoor naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 22 augustus 2013.2
Het relevante element ‘gestelde problemen als gevolg van het afwijzen van een lening aanvraag door een IS-lid’
4. Eiser voert aan dat de tegenstrijdigheid in zijn verklaringen die verweerder heeft tegengeworpen over het begin van de telefonische bedreigingen berust op een vergissing. Deze tegenstrijdigheid is nooit aan hem voorgehouden, anders zou hij hebben verklaard dat het jaartal 2012 moet komen te vervallen. Eiser heeft daarom tijdens het aanvullend gehoor van 30 januari 2018 ontkend dat hij al in 2012 is bedreigd. De uitleg van de voormalige gemachtigde van eiser in de zienswijzen van 12 december 2016 en 10 december 2019 zijn zonder vooroverleg met eiser tot stand gekomen. Eiser heeft niet erkend dat dingen verwarrend kunnen zijn, aangezien hij nooit voorafgaand aan de weigering van de lening telefonisch is bedreigd. De beide zienswijzen dienen op dit punt te vervallen.
Verweerder kan verder niet van eiser verlangen dat hij uiteenzet welke (technische) middelen leden van IS hebben aangewend bij het achterhalen van zijn nieuwe telefoonnummer. Eiser verwijst daarbij naar Werkinstructie 2014/10. Ook kan niet worden tegengeworpen dat eiser de telefoongesprekken van leden van IS heeft beantwoord. Hij was gewend om inkomende telefoongesprekken aan te nemen en kon aan het nummer niet zien of weten door wie hij werd gebeld. Bovendien wisselde hij regelmatig van simkaart, zodat hij niet verwachtte dat leden van IS hem opnieuw zouden benaderen. Voor zover verweerder heeft verondersteld dat leden van IS zijn locatie konden bepalen op grond van zijn telefoongegevens, is dit onjuist: IS beschikte niet over de middelen daartoe. Eiser veronderstelde dat zij daarvan op de hoogte zijn gekomen met behulp van infiltranten.
Bovendien had IS in die periode niet de macht in [stad 1], waardoor zij niet in de positie waren om de dreigementen uit te voeren. Verweerder heeft dan ook ten onrechte
1. AWB 17/5634 (niet gepubliceerd).
tegengeworpen dat eiser ongerijmd heeft verklaard over het al dan niet gevonden kunnen worden door IS en waarom de bedreigingen nooit zijn uitgevoerd.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de tegenstrijdige verklaringen over het begin van de telefonische bedreigingen heeft mogen tegenwerpen. Dat de tegenstrijdigheid niet in het gehoor aan eiser is voorgehouden, maakt dit niet anders aangezien eiser tijdens het indienen van de correcties en aanvullingen en de zienswijzen in de gelegenheid is gesteld om hierop te reageren en eventueel de tegenstrijdigheid te corrigeren. Dat dit niet dan wel op onjuiste wijze is gebeurd, komt voor rekening en risico van eiser. Daarbij zijn de bedoelde zienswijzen ten aanzien van het betreffende onderdeel van de verklaringen op zichzelf beschouwd helder en begrijpelijk en bestaat geen grond voor het oordeel dat de weergave ervan kennelijk onjuist moet zijn. In de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 22 augustus 2017, is geoordeeld dat deze enkele tegenstrijdigheid onvoldoende is om het oordeel van verweerder in het eerdere besluit te kunnen dragen. De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit deze tegenstrijdigheid heeft tegengeworpen in onderlinge samenhang met de overige geconstateerde ongerijmdheden en verklaringen van eiser in een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling.
6. Verder heeft verweerder mogen vinden dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid dat eiser steeds opnieuw de dreigtelefoontjes heeft opgenomen. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij dertig keer de dreigtelefoontjes heeft beantwoord, ondanks dat hij deze telefoontjes niet wenste te ontvangen en heeft verklaard dat hij ondergedoken zat op verschillende adressen. Verweerder heeft hierover niet ten onrechte geconcludeerd dat het in de rede ligt dat eiser meer voorzichtigheid zou hebben betracht. Daarbij heeft verweerder het ongerijmd mogen vinden dat IS steeds zijn nieuwe telefoonnummer heeft achterhaald en informatie kon benoemen over zijn locatie, terwijl eiser daarnaast juist heeft aangegeven dat IS de bedreigingen nooit heeft uitgevoerd omdat zij hem niet konden vinden. De stelling van eiser dat de bedreigingen nooit zijn uitgevoerd omdat IS die periode niet de macht had in [stad 1] en dat zij mogelijk op de hoogte van zijn locatie zijn gekomen met behulp van infiltranten, maakt niet dat verweerder dit niet heeft mogen tegenwerpen, nu de verklaring over het niet ten uitvoer brengen van de bedreigingen afwijkt van de eerdere verklaring daarover en deze stellingen zijn gebaseerd op vermoedens. Verweerder heeft op grond van het voorgaande niet ten onrecht het relevante element ongeloofwaardig geacht.
Het relevante element ‘gestelde problemen als gevolg van het doorgeven van namen van IS-
leden’
7. Eiser voert hierover aan dat verweerder ten onrechte heeft tegengeworpen dat het ongerijmd is dat hij wel de namen van collega's die waren overgelopen naar IS heeft doorgegeven aan de autoriteiten in [stad 2], maar dat hij de bedreigingen van IS niet aan de autoriteiten heeft gemeld. Eiser heeft vanwege zijn eerdere ervaringen geen vertrouwen in de wijze waarop de Iraakse autoriteiten bescherming kunnen bieden tegen terroristisch geweld. Eiser kon het echter niet verkroppen dat zijn salaris werd ingehouden door IS, terwijl dat van overlopers werd gecontinueerd. Dit heeft hem ertoe bewogen contact op te nemen met de autoriteiten van [stad 2]. Het kan bovendien niet van eiser worden verwacht dat hij weet hoe IS heeft ontdekt dat hij de autoriteiten in [stad 2] heeft benaderd. Mogelijk hebben de overlopers waarvan het salaris is stopgezet bij de autoriteiten navraag gedaan en heeft dit geleid tot een verdenking richting eiser. Eiser heeft verder niet aan de risico's
gedacht, althans deze waren voor hem van ondergeschikt belang. Verweerder heeft verder ten onrechte gesteld dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de personen die hem thuis bezochten. Hij heeft namelijk over twee afzonderlijke voorvallen gesproken. De voormalige gemachtigde van eiser heeft dit niet onderkend in de zienswijze. Verweerder werpt tot slot ten onrechte tegen dat eiser [stad 1] niet eerder heeft verlaten, ondanks de bedreigingen vanaf 2013. Het is een zware beslissing om het land waar je aan gehecht bent te verlaten. Eiser was vanwege zijn werk bovendien niet snel bang en was overtuigd van zijn eigen gelijk, omdat hij de wet- en regelgeving op juiste wijze toepaste. Ook kwam de inname van [stad 1] door IS als een verassing. Tot slot is in het voornemen en de zienswijze ten onrechte de nadruk komen te liggen op een gebrek aan (spaar)geld. Eiser heeft verklaard dat het moeilijk was om [stad 1] te verlaten omdat de grenzen dicht waren, waarmee hij bedoelde dat de vlucht goed moest worden voorbereid.
8. De rechtbank acht het met verweerder onaannemelijk dat eiser de namen van overgelopen collega´s die nog salarisbetalingen ontvingen heeft doorgegeven aan de autoriteiten, terwijl hij aan de andere kant heeft verklaard dat hij al bedreigingen ontving van leden van IS. Verweerder heeft het daarbij ongerijmd mogen vinden dat eiser ondanks de hoeveelheid bedreigingen die hij stelt te hebben ontvangen alsnog het risico heeft genomen om deze namen door te geven, terwijl hij aan de andere kant heeft verklaard dat hij geen vertrouwen meer had in het Iraakse overheidssysteem. Dat eiser dit heeft gedaan vanwege een diepgewortelde overtuiging, dan wel vanuit rancune vindt de rechtbank onvoldoende om deze ongerijmdheid weg te nemen. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de personen die hem thuis hebben bezocht. De uitleg van eiser dat het gaat om twee afzonderlijke voorvallen is geen aannemelijke uitleg. Noch uit de gehoren, noch uit de correcties en aanvullingen en de zienswijzen blijkt dat het zou gaan om verschillende voorvallen. Tot slot heeft verweerder mogen tegenwerpen dat de lange tijd die eiser heeft gewacht om Irak te verlaten afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het relaas. Eiser heeft hiervoor in eerste instantie aangegeven dat hij eerst geld moest verzamelen, dat het moeilijk was om weg te gaan en dat de grenzen rondom [stad 1] dicht waren, terwijl in beroep wordt aangevoerd dat eiser lang heeft gewacht omdat hij in eerste instantie niet bang was en dat de inname van [stad 1] als een verrassing kwam. Van eiser mag worden verwacht dat hij consistent verklaard over waarom hij een langere tijd heeft gewacht alvorens te vertrekken uit Irak. Verweerder heeft aldus het voorgaande niet ten onrechte tegengeworpen. Naar het oordeel van de rechtbank is het voorgaande al voldoende om het relevante element ongeloofwaardig te vinden. Wat meer of anders in dit kader is aangevoerd kan daar niet aan af doen.
Vestigingsalternatief [stad 2]
9. Ten aanzien van [stad 2] als binnenlands vestigingsalternatief voert eiser aan dat van hem niet gevergd kan worden dat hij zich in [stad 2] vestigt. Eiser verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 20 november 2019.3 Daarnaast kan hij niet terugkeren naar [stad 1] vanwege zijn problemen aldaar. Eiser wijst op pagina 19 en 20 van het ambtsbericht Irak van december 2019, waaruit blijkt dat IS nog niet geheel uit [stad 1] is verdreven. Eiser verwijst tot slot naar pagina 65 van het rapport 'Protection Considerations' van de UNHCR, van 1 mei 2019. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom hij naar [stad 1] terug kan keren.
3 NL19.4160, niet gepubliceerd.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht en voldoende gemotiveerd heeft geoordeeld dat eiser kan terugkeren naar [stad 1]. Gelet op de niet geloofwaardig bevonden problemen die eiser stelt te hebben ondervonden, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar [stad 1] een gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico loopt op ernstige schade. Ten aanzien van het rapport van de UNHCR is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht heeft opgemerkt dat de aangehaalde passage ziet op de houding van de Iraakse overheid tegenover soennitische mannen uit een (voormalig) IS-gebied die verdacht worden banden te hebben met IS of familieleden zijn van IS-leden, hetgeen voor eiser als voormalig ambtenaar van de Iraakse overheid niet van toepassing is. Uit pagina 19 en 20 van het ambtsbericht Irak van december 2019 blijkt daarnaast dat [stad 1] in juli 2017 volledig is heroverd op IS. Weliswaar blijkt daaruit dat IS wel nog aanwezig is in de vorm van (slapende) cellen, maar dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat eiser niet naar [stad 1] kan terugkeren. De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, waar eiser naar heeft verwezen is tot slot niet vergelijkbaar en kan eiser niet baten, omdat in die zaak in eerste aanleg aan de orde was dat verweerder de beoordeling of eiser aan de administratieve voorwaarden voor toelating in [stad 2] zou kunnen voldoen niet had gemaakt en in hoger beroep werd geoordeeld dat verweerder heeft nagelaten een gemotiveerd en aan de vreemdeling zijn persoonlijke omstandigheden gerelateerd standpunt in te nemen ten aanzien van de vraag of [stad 2] een vestigingsalternatief kan zijn voor de vreemdeling. In deze zaak wordt niet aan die vraag toegekomen. In de onderhavige zaak heeft verweerder het vestigingsalternatief in [stad 2] immers slechts als subsidiair standpunt tegengeworpen. Aangezien van eiser kan worden verwacht dat hij terugkeert naar [stad 1], wordt aan een beoordeling van [stad 2] als vestigingsalternatief niet toegekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
11. Gelet op de hiervoor besproken tegenwerpingen heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd waarom hij het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig acht. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
12. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
17 februari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. L.A. Banga A.M. Zwijnenberg
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.