ECLI:NL:RBDHA:2021:14760

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2021
Publicatiedatum
3 januari 2022
Zaaknummer
NL21.442
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Sri Lankaanse eiser op grond van ongeloofwaardigheid van het relaas en onvoldoende bewijs van medische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Sri Lankaanse eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een opvolgende asielaanvraag ingediend, na eerder een aanvraag te hebben gedaan die was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als kennelijk ongegrond kon worden afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de overgelegde medische rapportages, waaronder een rapport van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO), niet voldoende bewijs boden om het asielrelaas van de eiser geloofwaardig te achten. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de eiser over de mishandeling door de Sri Lankaanse autoriteiten en de daaruit voortvloeiende problemen niet aannemelijk waren gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat hij bij terugkeer naar Sri Lanka te vrezen had voor vervolging of ernstige schade, zoals bedoeld in het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. De rechtbank volgde de redenering van de Staatssecretaris dat de medische klachten van de eiser niet concludent waren en dat er geen nieuwe feiten waren die de afwijzing van de asielaanvraag konden onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees op de mogelijkheid van hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.442

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Woudwijk),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S.H.M. Maas).

Procesverloop

Bij besluit van 6 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Bhawany. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser is van Sri Lankaanse nationaliteit en is geboren op [1989]. Hij heeft op 12 juli 2019 een eerste aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 27 juli 2019 is deze asielaanvraag afgewezen. De reden daarvoor is dat verweerder de verklaringen van eiser met betrekking tot de beschuldiging van het plegen van een bomaanslag en het daarop volgende verhoor door het leger waarbij hij is mishandeld en bewusteloos is geraakt, ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft het niet aannemelijk geacht dat eiser bij terugkeer naar Sri Lanka te vrezen heeft voor een vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag dan wel een risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De afwijzing van deze aanvraag is vast komen te staan met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 september 2019.
Aanvraag
2. Eiser heeft op 5 september 2020 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn. Eiser heeft een medische rapportage van het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) van 4 augustus 2020 overgelegd en een diagnostische kaart van New Jaffna Nursinghome. Eiser stelt met de diagnostische kaart bewijs te leveren van zijn medische behandeling naar aanleiding van de mishandeling door de Sri Lankaanse autoriteiten in maart 2007. Daarnaast wordt de mishandeling in het iMMO rapport medisch onderbouwd. Op 4 januari 2021 heeft een gehoor opvolgende aanvraag plaatsgevonden.
Bestreden besluit
3. Verweerder heeft eisers opvolgende asielaanvraag in het bestreden besluit afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Het eerder tegen eiser uitgevaardigde inreisverbod is nog steeds geldig. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het iMMO rapport en de diagnostische kaart niet maken dat de gestelde verdenking van het plegen van een bomaanslag door eiser en de hieruit volgende problemen geloofwaardig worden geacht. Verweerder motiveert als volgt. Uit het iMMO rapport volgt dat de afzonderlijk gestelde klachten en littekens van eiser zijn beoordeeld als ‘consistent’ met het gestelde geweld. De causale relatie van de klachten tezamen is beoordeeld als ‘zeer consistent’. Dit betekent volgens verweerder dat de klachten en littekens van eiser mogelijk zijn veroorzaakt door het gestelde geweld, maar dat er nog vele andere oorzaken kunnen zijn voor de klachten en littekens. Met het rapport heeft eiser volgens verweerder niet zijn asielrelaas alsnog aannemelijk gemaakt. Hierbij acht verweerder van belang dat eiser over de oorzaak van zijn littekens onaannemelijke en vage verklaringen heeft afgelegd. Dat er factoren zijn geweest die ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk hebben geïnterfereerd met het vermogen om coherent en consistent te verklaren volgt verweerder evenmin. Verweerder wijst erop dat eventuele psychische problemen van eiser in het iMMO rapport niet zijn beoordeeld volgens het Istanbul Protocol. Daarnaast is de conclusie in het iMMO rapport alleen gebaseerd op het FMMU rapport, waarin staat dat er rekening moet worden gehouden met nek en rugklachten, duizeligheid en een emotionele reactie. Niet is gebleken dat hier geen rekening mee is gehouden. Ter zitting heeft verweerder hierover nog gesteld dat de conclusie van het iMMO, dat het kan zijn dat eiser zeer waarschijnlijk niet coherent en consistent heeft kunnen verklaren, in het rapport niet inzichtelijk is gemaakt en niet concludent is. De diagnostische kaart geeft verweerder ook geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Over de echtheid kan volgens Bureau Documenten (BD) geen uitspraak worden gedaan, zodat het op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling niet een nieuw element of bevinding is. Daarnaast zijn er wijzigingen aangebracht in de data op de diagnostische kaart, waardoor de data volledig overeenkomen met het relaas van eiser. Eiser heeft voor deze wijzigingen geen aannemelijke verklaring gegeven.
Eerste grond van eiser
4. Eiser voert aan dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen, omdat de aanvraag in het voornemen is afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g van de Vw, terwijl in het bestreden besluit de aanvraag is afgewezen op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h van de Vw.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Gelet op de inhoud van het bestreden besluit gaat het hier om een kennelijke verschrijving. Dit maakt niet dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is of onzorgvuldig tot stand is gekomen. Deze grond slaagt niet.
Eisers overige gronden
5. Eiser voert verder aan dat uit het iMMO rapport volgt dat zijn klachten ‘zeer consistent’ zijn met het gestelde geweldsrelaas. Gelet op deze causaliteit tussen de klachten van eiser en het gestelde geweld, bezien ook in samenhang met de diagnostische kaart, moet verweerder van het asielrelaas van eiser uitgaan. Ook verweerders stelling dat eiser vage en onaannemelijke verklaringen heeft afgelegd moet daarom worden bijgesteld. Verder voert eiser aan, onder verwijzing naar het vaste toetsingskader dat volgt uit een drietal uitspraken van de Afdeling, dat op concludente en inzichtelijke wijze in het iMMO rapport is geconcludeerd dat de psychische problematiek van eiser ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk interfereerde met zijn vermogen om consistent en coherent te verklaren. [1] Verweerder kan hier niet aan voorbij gaan zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen. Dat er voorafgaand aan de gehoren is gevraagd naar de medische klachten van eiser en hem gevraagd is om aan te geven als hij zich niet goed voelde of een pauze ingelast wilde, doet daaraan niet af. Eiser is destijds tegengeworpen dat niet duidelijk is geweest wie zijn neef heeft doodgeschoten. Deze onduidelijkheid is nu verklaard met de conclusies in het iMMO rapport. Daarin staat namelijk dat op basis van de bevindingen in het FMMU dossier en advies het kan zijn dat er factoren zijn geweest die ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk hebben geïnterfereerd met eisers vermogen om compleet coherent en consistent te verklaren. Verweerder had verder de overgelegde diagnostische kaart als nieuw feit moeten aanmerken en had deze moeten beoordelen in samenhang met het iMMO rapport. De diagnostische kaart is van belang omdat verweerder eerder belang hechtte aan de ziekenhuisopname. Verweerder had er nader onderzoek naar moeten doen.
Oordeel van de rechtbank
6. Bij de beoordeling van de beroepsgronden van eiser over de geloofwaardigheid van de gestelde verdenking van het plegen van een bomaanslag door eiser en de hieruit volgende problemen is van belang dat de Afdeling in haar uitspraken van 27 juni 2018 uiteen heeft gezet hoe moet worden omgegaan met medische adviezen van de FMMU en het iMMO. [2]
7. Het uitgangspunt in de uitspraken van de Afdeling is dat verweerder en de bestuursrechter mogen uitgaan van een aan verweerder uitgebracht medisch advies van de FMMU. Verweerder moet zich er wel van vergewissen dat het advies inzichtelijk en concludent is. Als de vreemdeling na dat advies en vóór de gehoren medische informatie inbrengt, moet verweerder onderzoeken wat deze informatie betekent voor het horen en zo nodig de FMMU opnieuw inschakelen. Tijdens de gehoren moet de hoorambtenaar rekening houden met de vastgestelde beperkingen en alert blijven op signalen dat de vreemdeling niet in staat is om zijn relaas naar voren te brengen en bij twijfel verwijzen naar de FMMU. Als de vreemdeling een iMMO-rapport overlegt dat inzichtelijk en concludent is, kan verweerder daar niet aan voorbij gaan zonder zelf een medisch deskundige te raadplegen. Daarvoor is wel vereist dat wordt vermeld wat de mate van waarschijnlijkheid is, dat de vreemdeling niet in staat was consistent te verklaren, welke medische informatie uit de periode van de gehoren is betrokken, op welke onderdelen van het asielrelaas het beperkt vermogen om te verklaren invloed heeft, en dat de conclusie niet mede is gebaseerd op de aanname dat het asielrelaas klopt. Als verweerder het relaas wel ongeloofwaardig acht, maar toch geen medisch deskundige inschakelt, zal hij dat moeten motiveren.
Geloofwaardigheid asielrelaas
9. Niet in geschil is dat verweerder op adequate wijze met de adviezen van de FMMU is omgegaan. Verweerder heeft naar aanleiding van het door eiser overgelegde iMMOrapport geen nader medisch advies ingewonnen en het standpunt ingenomen dat eiser niet alsnog aannemelijk heeft gemaakt dat hij verdachte was van het plegen van een bomaanslag en hierop volgend problemen heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder dit standpunt voldoende gemotiveerd. Zoals eiser heeft aangevoerd volgt uit het iMMO rapport dat de lichamelijke klachten van eiser en het litteken op zijn rug consistent zijn met het door hem gestelde geweld. De causale relatie van deze klachten tezamen maakt het ‘zeer consistent’. Verweerder heeft eiser terecht tegengeworpen dat daarmee nog niet aannemelijk is gemaakt welk geweld is toegepast en door wie het geweld is toegepast. De aanduiding ‘zeer consistent’ laat volgens de leeswijzer van het iMMO ruimte voor de mogelijkheid van andere oorzaken voor eisers klachten en littekens dan de door eiser zelf gestelde oorzaak. Hierbij heeft verweerder niet ten onrechte van belang geacht dat al in de eerdere asielprocedure in rechte is vast komen te staan dat eiser bevreemdingwekkend en onaannemelijk heeft verklaard over de verdenking van het plegen van een bomaanslag en de daarop volgende problemen. Daarom heeft verweerder op grond van het iMMO-rapport niet alsnog van het relaas van eiser uit hoeven gaan. Dat eisers verklaring wellicht past in het beeld van Sri Lanka maakt het oordeel niet anders.
10. Verweerder heeft ook terecht gesteld dat de conclusie in het iMMO rapport, “dat het kan zijn dat eisers psychische problematiek ten tijde van de gehoren zeer waarschijnlijk interfereerde met zijn vermogen om compleet coherent en consistent te verklaren”, niet inzichtelijk is gemaakt. Niet blijkt namelijk op welke medische gegevens of op welk onderzoek die conclusie is gebaseerd. In het rapport wordt op diverse momenten aandacht besteed aan eventuele psychische problemen van eiser, maar nergens worden psychische problemen van eiser vastgesteld. In dit kader acht de rechtbank met name van belang de mededeling in het iMMO rapport dat in het medisch dossier van eiser dat het iMMO heeft ontvangen geen documentatie is aangetroffen, die kan wijzen op psychische problematiek en dat er in de gehoren geen aanwijzingen zijn gevonden voor medische problemen. De conclusie dat het kan zijn dat eisers psychische problematiek zeer waarschijnlijk interfereerde met zijn vermogen om consistent en coherent te verklaren volgt dan ook niet logisch uit het rapport van het iMMO. De rechtbank volgt verweerder om die reden in het standpunt dat het rapport van het iMMO niet inzichtelijk en niet concludent is. Het rapport voldoet daarmee niet aan de eisen die de Afdeling in de uitspraken van 27 juni 2018 daaraan heeft gesteld. Verweerder heeft aan het iMMO rapport voorbij kunnen gaan zonder een medisch deskundige nader onderzoek te laten doen. Het iMMO-rapport werpt ook geen ander licht op de in rechte vaststaande bevreemdingwekkende en onaannemelijke verklaringen van eiser over de bomaanslag en de daaruit voortvloeiende problemen. Dit betekent dat verweerder (dit deel van) het asielrelaas van eiser ook niet opnieuw hoeft te beoordelen.
De diagnostische kaart
11. Verweerder heeft de door eiser overgelegde diagnostische kaart door BD laten onderzoeken. De uitkomst van dit onderzoek is dat BD geen uitspraak kan doen over de echtheid van de diagnostische kaart. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de diagnostische kaart daarmee op grond van vaste jurisprudentie van de Afdeling niet aangemerkt kan worden als nieuw feit. Daarnaast is uit het onderzoek van BD gebleken dat er een wijziging is aangebracht op de kaart, waardoor de op de kaart genoemde opname en ontslagdatum geheel aansluit op eisers relaas. Eiser heeft geen aannemelijke verklaring voor de aangebrachte wijzigingen gegeven. Verweerder heeft mogen stellen dat hiermee reeds afbreuk wordt gedaan aan de waarde van dit document.
Conclusie
12. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M.
Janssens - Kleijn, griffier.
zaaknummer: NL21.442 6
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
zaaknummer: NL21.442 7
10 februari 2021
Mr. L.M. Reijnierse
Rechter
Rechtbank Midden-Nederland
L.M. Janssens - Kleijn
Griffier
Rechtbank Midden-Nederland

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraken van 27 juni 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2084 en ECLI:NL:RVS:2018:2085 en
2.FMMU: Forensisch Medische Maatschappij Utrecht