ECLI:NL:RBDHA:2021:14987

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
5 januari 2022
Zaaknummer
21/5904
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke schorsing van AOW-pensioen na huwelijk in Suriname zonder bewijs van duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb) over de schorsing van het AOW-pensioen van de eiser. De eiser, die sinds 21 februari 2015 een ouderdomspensioen voor alleenstaanden ontving, heeft in juni 2021 aan de Svb gemeld dat hij in Suriname was getrouwd. Dit huwelijk leidde tot de schorsing van zijn alleenstaandenpensioen, omdat de Svb twijfelde aan de rechtmatigheid van de hoogte van het pensioen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb terecht twijfelde aan de rechtmatigheid van het alleenstaandenpensioen, aangezien de eiser gehuwd was en er geen aanwijzingen waren voor een situatie van duurzaam gescheiden leven. De rechtbank overwoog dat de feitelijke woonsituatie van de eiser niet bepalend was voor de beoordeling van zijn recht op pensioen, en dat het huwelijk in Suriname rechtsgeldig was erkend. De rechtbank concludeerde dat de Svb terecht het AOW-pensioen van de eiser gedeeltelijk had geschorst en verklaarde het beroep van de eiser ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van de juridische erkenning van huwelijken en de voorwaarden waaronder een alleenstaandenpensioen kan worden toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/5904

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: W. van den Berg).

Procesverloop

In het besluit van 12 juli 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de betaling van het alleenstaandenpensioen van eiser dat hij ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) ontving, geschorst tot aan de hoogte van een AOW-pensioen voor gehuwden.
In het besluit van 26 augustus 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Eiser ontvangt sinds 21 februari 2015 een ouderdomspensioen ingevolge de AOW voor een alleenstaande. Bij brief van 29 juni 2021 heeft eiser aan verweerder bericht dat hij in Suriname is getrouwd met mevrouw [A] . Op 8 juli 2021 heeft eiser dit in een telefoongesprek met verweerder bevestigd. Tussen partijen staat vast dat dit huwelijk op [trouwdag] 2021 is voltrokken. Ook staat vast dat de echtgenote van eiser sinds het huwelijk in Suriname verblijft in afwachting van de mogelijkheid naar Nederland te komen.
2. Verweerder heeft als gevolg van het voorgaande besloten om eiser vanaf juli 2021 voorlopig een lager AOW-pensioen te betalen, namelijk het bedrag dat geldt voor een gehuwde. De betaling van het hogere AOW-pensioen dat geldt voor een alleenstaande is voorlopig geschorst. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat twijfel bestaat over de rechtmatigheid van de hoogte van het AOW-pensioen, aangezien eiser heeft gemeld dat hij inmiddels is gehuwd.
3. De rechtbank begrijpt uit de correspondentie van eiser dat hij zich op het standpunt stelt dat hij – ondanks het huwelijk – recht heeft op het AOW-pensioen voor een alleenstaande.
In de eerste plaats voert eiser aan dat niet zijn huwelijk, maar zijn woonsituatie bepalend moet zijn voor de beoordeling van zijn recht op pensioen. Er is geen sprake van een gezamenlijke huishouding en evenmin van zorg voor elkaar, noch van verdeling van kosten van huur en huishouding. Feitelijk is hij dus alleenstaand.
Daarnaast wijst eiser erop dat hij en zijn echtgenote in de Basisregistratie Persoonsgegevens (Brp) niet als gehuwden, geregistreerd partners of samenwonend op hetzelfde adres staan ingeschreven. Eiser verwijst hiervoor naar het uittreksel uit het Brp. Zonder registratie in de Brp is het huwelijk niet rechtsgeldig tot stand gekomen en juridisch niet relevant, aldus eiser.
Tot slot stelt eiser dat verweerder hem niet als gehuwd mag aanmerken, omdat ook de Belastingdienst hem als alleenstaande aanmerkt.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
In deze zaak moet worden beoordeeld of verweerder terecht het AOW-pensioen van eiser gedeeltelijk heeft geschorst, omdat twijfel bestond over de rechtmatigheid van de hoogte van het AOW-pensioen. Uit artikel 19, vijfde lid, aanhef en onder b van de AOW volgt immers dat de betaling van dat pensioen wordt geschorst als verweerder op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat er recht op een lager ouderdomspensioen bestaat. De beoordeling van een schorsingsbesluit zoals hier aan de orde moet plaatsvinden aan de hand van de situatie op het moment van het nemen van dat besluit.
4.2
In dit geval kon bij verweerder op het moment dat het schorsingsbesluit werd genomen, het vermoeden bestaan dat eiser slechts recht had op een gehuwdenpensioen. Eiser had verweerder immers medegedeeld dat hij op [trouwdag] 2021 is getrouwd in Suriname. Ingevolge artikel 10:31, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek wordt een buiten Nederland gesloten huwelijk dat ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond rechtsgeldig is of nadien rechtsgeldig is geworden, als zodanig erkend. De Staat der Nederlanden erkent hiermee huwelijken die in andere landen volgens het daar geldende recht tot stand zijn gekomen. Of een in het buitenland gesloten huwelijk al dan niet staat ingeschreven in de Brp in Nederland is voor de erkenning van de rechtsgeldigheid van dat huwelijk – anders dan eiser stelt – dus niet bepalend. Nu verweerder geen aanwijzingen had dat het huwelijk van eiser en zijn echtgenote in Suriname niet rechtsgeldig was, kon verweerder er vanuit gaan dat het huwelijk van eiser in Nederland werd erkend vanaf [trouwdag] 2021.
4.3
Voorts heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er ten tijde van het schorsingsbesluit geen aanwijzingen waren die duiden op een situatie van duurzaam gescheiden leven.
Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. Volgens eiser doet deze situatie zich voor, nu zijn echtgenote in Suriname moest achterblijven na voltrekking van het huwelijk en er – kortgezegd – dus geen sprake was van samenleven, maar hij onveranderd een alleenstaandenhuishouding voert.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [1] de echtelijke samenleving kan bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. Eisers beroepsgrond dat het uitgangspunt moet zijn dat niet het huwelijk, maar de feitelijke woonsituatie bepalend is voor de vaststelling van de hoogte van het ouderdomspensioen vindt dus reeds om die reden geen steun in het recht. In de enkele omstandigheid dat eiser en zijn echtgenote niet samenwoonden hoefde verweerder dan ook geen aanwijzing te zien dat sprake was van een situatie van duurzaam gescheiden leven.
Vervolgens doet zich de vraag voor of verweerder ondanks het huwelijk anderszins aanwijzingen had dat zich een situatie van duurzaam gescheiden leven voordeed.
De rechtbank overweegt dat hiervan pas sprake is als – kort gezegd – het gaat om een gewenste verbreking van de echtelijke samenleving en ieder daarbij afzonderlijk zijn leven leidt alsof er geen sprake is van een huwelijk. Dat daarvoor ten tijde van het schorsingsbesluit in het geval van eiser en zijn echtgenote aanwijzingen waren, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank stelt vast dat in het geval van eiser de samenleving juist gewenst was en het afzonderlijk leven ongewenst. Eiser heeft immers aangegeven dat het de bedoeling was dat zijn echtgenote kort na sluiting van het huwelijk naar Nederland zou komen om hier te gaan wonen. Dat plan bestaat nog steeds, zo heeft eiser ter zitting bevestigd. De redenen waarom de huwelijkse samenleving nog niet is begonnen, zijn – volgens vaste rechtspraak van de CRvB – niet relevant voor de beoordeling van de vraag of sprake is van duurzaam gescheiden leven. [2]
Volgens beleidsregel SB1002 merkt verweerder gehuwden eveneens als duurzaam gescheiden levend aan als er sprake is van een door de echtgenoten ongewilde situatie waarbij de samenleving onmogelijk is geworden en feitelijk permanent is verbroken.
De rechtbank oordeelt dat evident was dat deze situatie zich hier ten tijde van het schorsingsbesluit niet voordeed, reeds om de eenvoudige reden dat er geen sprake was van een verbreking van de huwelijkse samenleving. Die samenleving was immers nog niet begonnen.
Het voorgaande betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen feiten waren die duiden op een duurzaam gescheiden leefvorm.
4.4
Gelet op het feit dat eiser ten tijde van het schorsingsbesluit was gehuwd, er toen geen aanwijzingen waren dat dit huwelijk niet rechtsgeldig zou zijn en er toen evenmin aanwijzingen waren die duiden op een situatie van duurzaam gescheiden leven heeft verweerder terecht geoordeeld dat er twijfel bestond over de hoogte van het alleenstaandenpensioen. Verweerder heeft dan ook terecht besloten tot gedeeltelijke schorsing van het alleenstaandenpensioen.
4.5
In de omstandigheid dat de Belastingdienst eiser wel heeft aangemerkt als ongehuwd/alleenstaand ziet de rechtbank geen grond anders te oordelen. Dit betreft een andere instantie met een ander beoordelingskader. Eiser heeft er dan ook niet op mogen vertrouwen dat hij door verweerder ook als ongehuwd zou worden aangemerkt. Van een toezegging van verweerder dat eiser voor de AOW als ongehuwd zou worden aangemerkt, is de rechtbank niet gebleken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Huizenga, rechter, in aanwezigheid van F.J. Leegstraten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2021.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.CRvB 25 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2918 en CRvB 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932
2.CRvB 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en CRvB 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093