ECLI:NL:RBDHA:2021:15076

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2022
Zaaknummer
NL20.13290
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Iraanse vrouw, heeft op 24 november 2018 een asielaanvraag ingediend, waarbij zij aanvoert dat zij problemen heeft ondervonden vanwege haar echtgenoot en haar bekering tot het christendom. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 16 juni 2020 afgewezen, omdat het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig werd geacht. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 2 december 2020 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat eiseres onvoldoende inzicht heeft gegeven in haar afvalligheid van de islam en de redenen voor haar bekering tot het christendom. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoende heeft gemotiveerd hoe haar persoonlijke ervaringen en de problemen van haar echtgenoot haar geloofsovertuiging hebben beïnvloed.

De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris de afwijzing van de asielaanvraag deugdelijk heeft gemotiveerd en dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

a

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.13290
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres],eiseres, V-nummer: [V-nummer] mede namens haar minderjarige kinderen
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2]
V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. B.A. Palm), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.H.M. Post).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tegelijk met de behandeling van de zaak NL20.13289, plaatsgevonden op 2 december 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Gholami. Voor eiseres is verder als informant verschenen [dominee]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft de Iraanse nationaliteit en is geboren op [1982]. Op 24 november 2018 heeft zij een asielaanvraag ingediend. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat de directe aanleiding voor het vertrek uit Iran de problemen van haar echtgenoot op zijn werk was. Daarnaast heeft eiseres zich afgekeerd van de islam. Vervolgens is zij in Iran bekeerd tot het christendom, nadat zij zwanger is geworden na een IVF behandeling. Eiseres en haar man zagen dit als een wonder van Jezus.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet (Vw). Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen: de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres, de problemen van haar echtgenoot, het afstand nemen van de islam en de bekering tot het christendom. Verweerder heeft in het bestreden besluit de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig geacht. De overige relevante elementen heeft verweerder ongeloofwaardig geacht.
3. Eiseres betwist allereerst dat zij ten aanzien van het afstand nemen van de islam niet concreet heeft gemaakt op welke wijze zij de gestelde verdenking over haar seksuele geaardheid inhoudelijk heeft gekoppeld aan het islamitische geloof. Verder wijst eiseres nogmaals op het incident waarbij zij heeft gezien dat een vriendin door haar vader uit naam van de islam in elkaar werd geslagen, terwijl niemand ingreep. Eiseres realiseerde dat deze mishandeling uit naam van de islam haar had kunnen overkomen. Verder heeft eiseres uitgelegd dat de Iraanse overheid handelt uit naam van de islam, waaruit dit handelen bestaat en waarom zij zich daar niet mee kan verenigen. Zij heeft dus wel degelijk inzicht gegeven in haar persoonlijke beleving met betrekking tot de islam. Verweerder heeft daarnaast de tegenwerping dat eiseres zich niet verdiept zou hebben in het christendom door middel van het lezen van boeken niet nader gemotiveerd. Eiseres begreep de basispunten van het christendom en het was duidelijk voor haar dat zij diezelfde uitgangspunten al hanteerde in haar leven. Het was daarom voor haar gemakkelijk om het christendom te aanvaarden. Als voorbeeld daarvan geeft zij de toepassing van het vasten in het christendom, hetgeen zij al jaren voor haar bekering deed. Ook benadrukt ze dat zij altijd in God heeft geloofd en heeft gebeden. Na haar aankomst in Nederland kreeg ze de kans om zich verder te verdiepen in het geloof. Hierbij speelt een rol dat zij aan haar kinderen wil kunnen uitleggen waarom zij zich tot het christendom heeft bekeerd. Ter nadere onderbouwing van haar bekering heeft eiseres tot slot in beroep verklaringen overgelegd van haar bijbeldocent [bijbeldocent], voorganger [voorganger] en dominee [dominee].
4. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)1 volgt dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van afvalligheid en een bekering doorslaggevend gewicht kan toekennen aan de motieven en het proces daarvan. Juist van de vreemdeling, die uit Iran komt, mag worden verwacht dat zij toereikende verklaringen kan afleggen over het proces van en de redenen voor haar afvalligheid. Het voorgaande geldt verder in het bijzonder wanneer een vreemdeling - zoals eiseres - afkomstig is uit een land waar een bekering tot een andere dan de daar gangbare geloofsovertuiging strafbaar en maatschappelijk onacceptabel is en verstrekkende gevolgen kan hebben.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiseres het proces dat zij heeft doorgemaakt om zich af te keren van de islam niet inzichtelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft daarbij overwogen dat eiseres op de vraag op welke wijze zij afstand heeft genomen niet concreet of duidelijk heeft geantwoord. Afstand nemen van de islam en het niet meer praktiseren van de islam staan immers niet gelijk aan elkaar. Uit de verklaringen van eiseres blijkt slechts dat zij zich niet kon vinden in de leefregels die in de Iraanse maatschappij heersen. Eiseres heeft gesproken over aspecten van
1. Bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juli 2014, (ECLI:NL:RVS:2014:2801), van 23 maart 2016, (ECLI:NL:RVS:2016:888) en van 1 juli 2019, (ECLI:NL:RVS:2019:2072).
de islam waar zij kritisch tegenover staat dan wel zich niet mee kan verenigen, maar heeft haar persoonlijke binding met de islam buiten beschouwing gelaten. Verder heeft eiseres ten aanzien van de verdenking van haar (toegedichte) seksuele geaardheid ook in beroep niet concreet gemaakt op welke wijze zij deze verdenking inhoudelijk heeft gekoppeld aan het islamitisch geloof. De enkele ongemotiveerde betwisting dat zij dit wel concreet heeft gemaakt volgt de rechtbank niet. Verweerder heeft verder niet ten onrechte meegewogen dat eiseres met de verklaringen over het incident van haar vriendin niet heeft aangegeven op welke wijze dit voor haar heeft geleid tot het afstand nemen van de inhoud van de islam. Uit haar verklaringen is namelijk niet gebleken hoe zij dit voorval inhoudelijk koppelt aan het islamitisch geloof. Tot slot heeft verweerder niet ten onrechte meegewogen dat eiseres de stelling dat de overheid in Iran de regels van de islam toepast niet nader heeft geconcretiseerd.
6. Over de gestelde bekering van eiseres heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte overwogen dat van eiseres kan en mag worden verwacht dat zij helder, gedetailleerd en uitgebreid kan verklaren over de gestelde bekering. Eiseres heeft met haar verklaringen niet inzichtelijk gemaakt wat inhoudelijk heeft geleid tot haar bekering tot het christendom of hoe de nieuwe religie haar persoonlijk heeft geraakt. De uitleg van eiseres dat zij de uitgangspunten van het christendom al in haar leven hanteerde, is daarvoor naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Verweerder heeft daarbij niet ten onrechte meegewogen dat eiseres heeft verklaard dat zij niets heeft gelezen, geen teksten heeft ingezien en dat zij niet in het bezit was van boeken over het christendom.2 Eiseres heeft bovendien ook in beroep niet inzichtelijk gemaakt waarom zij de zwangerschap heeft gekoppeld aan haar geloof in Jezus of het christelijk geloof. Dat eiseres aan haar kinderen wil kunnen uitleggen waarom zij zich tot het christendom heeft bekeerd, doet niet af aan het voorgaande omdat zij hiermee nog geen inzicht heeft gegeven in de motieven voor en het proces van de gestelde bekering.
7. Ten aanzien van de schriftelijke verklaringen die in beroep zijn overgelegd en de toelichting ter zitting door [dominee] overweegt de rechtbank dat deze verklaringen weliswaar kunnen dienen ter staving van een bekering, maar dat het aan eiseres zelf is om tegenover verweerder overtuigende verklaringen af te leggen over haar bekering en het proces dat daartoe heeft geleid.3 Dit geldt ook voor de doopaktes die eiseres heeft overgelegd. In de overgelegde verklaringen is geen integrale geloofwaardigheidsbeoordeling gedaan ten aanzien van de bekering van eiseres. De rechtbank volgt eiseres verder niet in het standpunt dat uit de twee uitspraken waar zij ter zitting naar heeft verwezen4 volgt dat sprake is van een nieuwe lijn wat betreft de waardering van verklaringen van derden. Uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 12 november 2020, volgt dat verweerder bij een door een derde gedane integrale geloofwaardigheidsbeoordeling niet kan volstaan met de ongemotiveerde stelling dat daar geen doorslaggevende betekenis aan kan worden gehecht. Verder heeft de rechtbank overwogen dat verweerder in dit verband niet inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze de ingebrachte brieven zijn meegewogen. Uit de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 3 november 2020, volgt dat verweerder dient te motiveren om
2 Nader gehoor, pagina 14.
3 ABRvS, van 30 maart 2018, (ECLI:NL:RVS:2018:1087).
4 Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 12 november 2020, NL20.18297 en NL20.18299 (niet gepubliceerd) en deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 3 november 2020, NL20.17676 (niet gepubliceerd).
welke reden verklaringen van derden niet opwegen tegen de ongeloofwaardig geachte verklaringen die de vreemdeling ten overstaan van verweerder heeft afgelegd. Eiseres heeft de verklaringen in beroep overgelegd. Verweerder heeft zich hierover niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen die eiseres heeft overgelegd slechts zien op de activiteiten die zij heeft verricht en niet nader ingaan op de redenen voor en het proces van bekering van eiseres. Verweerder heeft hiermee een voldoende motivering gegeven.
8. Eiseres heeft tot slot voor wat betreft de problemen van haar echtgenoot verwezen naar de gronden die zijn ingediend in de beroepszaak van haar echtgenoot. De rechtbank verwijst voor de beoordeling van deze gronden naar de uitspraak van heden, met zaaknummer NL20.13289.
9. Gelet op de hiervoor besproken tegenwerpingen heeft verweerder deugdelijk gemotiveerd waarom hij het asielrelaas van eiseres ongeloofwaardig acht. Eiseres komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
10. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op
19 februari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. L.A. Banga A.M. Zwijnenberg
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.