ECLI:NL:RBDHA:2021:15092

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 februari 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
NL21.1479
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 februari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. J. de Jong, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. M.A.M. Janssen, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 16 februari 2021 is eiser niet verschenen, terwijl de verweerder wel vertegenwoordigd was. Eiser voerde aan dat terugzending naar Italië niet mogelijk was vanwege de situatie aldaar, waarbij hij verwees naar het AIDA-rapport en de schending van artikel 3 van het EVRM. De rechtbank overwoog dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat het aan eiser was om aan te tonen dat dit in zijn geval niet mocht. Eiser is hierin niet geslaagd, en de rechtbank concludeerde dat er geen structurele gebreken in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem waren aangetoond.

De rechtbank oordeelde verder dat de persoonlijke omstandigheden van eiser, waaronder zijn afhankelijkheid van zijn kind, niet voldoende onderbouwd waren om een uitzondering te maken op de Dublinverordening. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan binnen een week na bekendmaking worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.1479
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J. de Jong), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.A.M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.1480, plaatsgevonden op 16 februari 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben (fictief) ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert aan dat verweerder af moet zien van het terugzenden van asielzoekers naar Italië, omdat een schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet is uitgesloten. Eiser wijst op de volgens hem algemeen bekende situatie in Italië, zoals blijkt uit het meest recente AIDA-rapport. Het is niet zeker of hij in aanmerking komt voor opvang, omdat hij eerder een asielaanvraag heeft ingediend. Uit het Salvini-decreet blijkt dat Italië zich zeer
ongastvrij opstelt tegenover asielzoekers. De situatie in verschillende opvanglocaties is erbarmelijk en wordt zelfs onmenselijk genoemd. Eiser is bovendien bang om te worden gerefouleerd door de Italiaanse autoriteiten. Verder moeten ook vanwege de onzekerheid door de coronacrisis asielzoekers niet worden overgedragen.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit recent nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020 en 15 oktober 20201. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Uit de rapporten die eiser heeft genoemd blijkt niet dat in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem sprake is van structurele gebreken. Het AIDA-rapport van mei 2020 is door de ABRvS al beoordeeld in haar uitspraak van 15 oktober 2020. Daarbij heeft de ABRvS in verschillende uitspraken geoordeeld, dat hoewel de voorzieningen zijn versoberd sinds het Salvini-decreet, dit niet betekent dat de voorzieningen niet meer voldoen en niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan zou mogen worden.
5. Verder biedt ook het persoonlijk relaas van eiser geen aanknopingspunten dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan mag worden. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij bij terugkeer geen toegang zal krijgen tot de opvangvoorzieningen. Verder heeft eiser in Italië een asielaanvraag in kunnen dienen, deze is in behandeling genomen en hij heeft hier ook een beslissing op gekregen. Met het claimakkoord garandeert Italië dat ook een nieuwe asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van réfoulement zal zijn. Dat sprake is van (in)direct réfoulement omdat eiser vreest dat hij naar zijn land van herkomst zal worden teruggestuurd, volgt de rechtbank dan ook niet.
6. Voor zover eiser aanvoert dat verweerder zijn asielverzoek aan zich moet trekken, omdat het onzeker is wanneer hij zal kunnen worden overgedragen door de gevolgen van het coronavirus, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank ziet geen aanleiding om niet meer uit te gaan van de tijdelijkheid van het beletsel door de gevolgen van het coronavirus. Bovendien maakt dit beletsel de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig en staat dit er niet aan in de weg dat eiser, als het beletsel is opgeheven, kan worden overgedragen. Dat niet duidelijk is wanneer het beletsel is opgeheven, maakt niet dat verweerder op voorhand het asielverzoek van eiser aan zich moet trekken.
7. Eiser geeft verder aan dat er uit zijn huwelijk met mevrouw [A] een dochtertje is geboren op [2020]. Vanwege het ontbreken van identiteitsdocumenten staat hij op de geboorteakte slechts als aangever. Eiser is van mening dat het kind van hem afhankelijk is en dat daarom de staat ofwel deze procedure zelf in behandeling had moeten nemen ofwel de Griekse autoriteiten had moeten verzoeken de behandeling van zijn asielverzoek over te nemen omdat de asielaanvraag voor de moeder en
het kind niet-ontvankelijk is verklaard omdat de moeder in het bezit is van een verblijfsvergunning in Griekenland en zij terug moeten keren naar Griekenland.
8. De rechtbank overweegt allereerst dat eiser de afhankelijkheidsrelatie tussen zijn gestelde kind en hemzelf niet heeft onderbouwd. Daarbij volgt de rechtbank verweerder dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 16 van de Dublinverordening. De Dublinverordening biedt verder geen mogelijkheden voor een overnameverzoek aan Griekenland. In het geval van een terugnamesituatie, zoals in eisers geval, kan een vreemdeling namelijk in beginsel in de tweede lidstaat geen beroep doen op een criterium uit hoofdstuk 3 van de Dublinverordening, waaronder bijvoorbeeld artikel 9 van de Dublinverordening.2
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de omstandigheden van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
2 Zie de uitspraak van de ABRvS van 31 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3672.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
19 februari 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. J.J. Catsburg T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.