ECLI:NL:RBDHA:2021:15132

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2021
Publicatiedatum
10 januari 2022
Zaaknummer
20 _ 1935 en 20 _ 2142
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de beslissing van het Uwv over WGA-loonaanvullingsuitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Libertas Leiden en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de WGA-loonaanvullingsuitkering van eiseres. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigden, had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar deze was per 11 augustus 2019 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering met een vastgesteld arbeidsongeschiktheidspercentage van 40,94%. De stichting heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, stellende dat eiseres volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en recht heeft op een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA). De rechtbank heeft de procesgang en de argumenten van beide partijen zorgvuldig overwogen. Eiseres heeft aangevoerd dat de verzekeringsartsen van het Uwv haar klachten hebben onderschat en dat er onvoldoende rekening is gehouden met haar medische situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk zijn gegaan en dat de rapporten voldoende duidelijk en vrij van tegenstrijdigheden zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om het oordeel van de verzekeringsartsen te betwisten en heeft de beroepen van eiseres en de stichting ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/1935 en SGR 20/2142

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2021 in de zaken tussen

Stichting Libertas Leiden, te Leiden, de stichting

(gemachtigde: mr. J.E.M. de Boer),

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W.J.A. Vis),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M.L. Steeksma-Valente).
Als derde partij heeft aan het geding van de stichting deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde.

Procesverloop

Bij besluit van 4 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de loongerelateerde uitkering op grond van de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) van eiseres per 11 augustus 2019 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Bij besluit van 29 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de stichting gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en vastgesteld dat eiseres per 11 augustus 2019 40,94% arbeidsongeschikt is. Voorts heeft verweerder bepaald dat de WGA-loonaanvullingsuitkering 24 maanden ongewijzigd blijft en dat daarna de inkomenseis van kracht is.
De stichting en eiseres hebben tegen het bestreden besluit afzonderlijk beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft eiseres in de gelegenheid gesteld op grond van artikel 8:26 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) als derde-partij aan het geding inzake het beroep van de stichting deel te nemen. Bij brief van 17 april 2020 heeft eiseres laten weten dat zij hiervan gebruik maakt. Zij heeft geen toestemming gegeven voor het toezenden van stukken die medische gegevens bevatten aan de stichting. De rechtbank heeft daarop met toepassing van artikel 8:32, tweede lid, van de Awb bepaald dat kennisneming van de stukken die medische gegevens bevatten niet wordt toegestaan aan de stichting, maar uitsluitend is voorbehouden aan H.C.C. Christiaanse-Vandewalle, arts-gemachtigde van de stichting.
Bij brief van 23 september 2020 heeft de rechtbank partijen gevraagd of zij kunnen instemmen met een schriftelijke behandeling van het beroep. Beide partijen hebben vervolgens deze toestemming gegeven.
Bij brief van 18 februari 2021 heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op de in het beroep ingebrachte brief van arts-gemachtigde Christiaans-Vandewalle.
Bij brief van 15 maart 2021 heeft verweerder hierop gereageerd.
Bij brief van 26 maart 2021 heeft de rechtbank de stichting en eiseres in de gelegenheid gesteld om op de reactie van verweerder te reageren.
Bij brief van 6 april 2021 heeft eiseres een reactie gegeven. De stichting heeft bij brief van 8 april 2021 gereageerd.
Bij brief van 4 mei 2021 heeft de stichting de gegeven toestemming om het beroep schriftelijk te behandelen ingetrokken en medegedeeld prijs te stellen op een hoorzitting.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2021. De stichting is met bericht van verhindering niet verschenen. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De echtgenoot van eiseres was eveneens bij de zitting aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank overweegt allereerst dat zij, omdat eiseres geen toestemming heeft gegeven om stukken die medische gegevens bevatten ter kennisname aan de stichting te sturen, de motivering van haar oordeel voor zover nodig zal beperken om te voorkomen dat deze gegevens alsnog bekend worden.
2. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was laatstelijk werkzaam als verzorgende voor 26,34 uur per week bij de stichting. Op 14 oktober 2014 is eiseres voor dit werk uitgevallen met lichamelijke klachten. Sinds 11 oktober 2016 ontvangt eiseres een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) op basis van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 100% op arbeidskundige gronden.
3. De stichting heeft op 18 december 2018 een herbeoordeling bij verweerder aangevraagd. Bij het primaire besluit heeft verweerder de loongerelateerde WGA-uitkering van eiseres per 11 augustus 2019 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, in verband met het aflopen van de loongerelateerde WGA-uitkering.
4. De stichting heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en aangevoerd dat ten onrechte geen verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht. Verweerder heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, op basis waarvan een arbeidsongeschiktheidspercentage van 40,94% bij eiseres is vastgesteld. Verweerder heeft op 16 oktober 2019 een voornemen tot wijziging van het primaire besluit aan de stichting en eiseres gestuurd, waarin staat dat verweerder voornemens is de WIA-uitkering van eiseres per 17 december 2019 te wijzigen naar een WGA-vervolguitkering. De stichting en eiseres hebben afzonderlijk een zienswijze op dit voornemen aan verweerder gestuurd.
5. Verweerder heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek in bezwaar verricht, waarna verweerder het bestreden besluit heeft genomen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van de stichting gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en vastgesteld dat eiseres per 11 augustus 2019 40,94% arbeidsongeschikt is. Voorts heeft verweerder beslist dat de WGA-loonaanvullingsuitkering 24 maanden ongewijzigd blijft en dat daarna de inkomenseis van kracht is. De termijn van 24 maanden vangt zes weken na bekendmaking van het bestreden besluit aan.
6. De stichting kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat eiseres per 11 augustus 2019 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom recht heeft op een uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA). De duurzaamheid van de beperkingen staat niet ter discussie, nu door de primaire verzekeringsarts is vastgesteld dat sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsartsen van verweerder hebben de klachten van eiseres onderschat en gebagatelliseerd. Bij het opstellen van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is onvoldoende rekening gehouden met de klachten van eiseres. De gezondheidssituatie van eiseres is in de afgelopen jaren enkel verslechterd. H.C.C. Christiaanse-Vandewalle (Christiaanse-Vandewalle), de arts-gemachtigde van de stichting, heeft eiseres op 22 oktober 2019 onderzocht en kan zich niet vinden in het verzekeringsgeneeskundig onderzoek van verweerder. De verzekeringsarts in bezwaar en beroep heeft ten onrechte geen gehoor gegeven aan het verzoek van Christiaanse-Vandewalle om eiseres in bezwaar op spreekuur te zien en aandacht te schenken aan de bijwerkingen van de medicatie van eiseres, haar rugklachten, de gevolgen van de ingreep aan haar voet, het trauma aan haar andere voet, de gevolgen van de bestralingen en de schouderklachten. Ook is geen gehoor gegeven aan het verzoek informatie op te vragen bij de behandelend sector. De geduide functies zijn gelet op de klachten van eiseres niet geschikt.
7. Eiseres kan zich evenmin verenigen met het bestreden besluit. Zij stelt dat het bestreden besluit onjuist is gedateerd en eerst op 26 februari 2020 aan eiseres is toegezonden. Verweerder doet het bestreden besluit ten onrechte als een beslissing op bezwaar af, nu slechts een voornemen tot het nemen van een beslissing over de uitkering van eiseres kenbaar wordt gemaakt. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de verzekeringsarts in bezwaar en beroep eiseres ten onrechte niet heeft gezien, gesproken of onderzocht en slechts een dossierstudie heeft verricht. Daarnaast kent de verzekeringsarts in bezwaar en beroep ten onrechte geen gewicht toe aan het onderzoek van de onafhankelijke bedrijfsarts Christiaanse-Vandewalle. Verder heeft de primaire verzekeringsarts de huisarts van eiseres voor het spreekuur met eiseres telefonisch benaderd, waarop de huisarts aangaf dat zij bereid was vragen te beantwoorden nadat de primaire verzekeringsarts eiseres zelf had gezien. Hierdoor ontstond irritatie bij de primaire verzekeringsarts, wat het gesprek met en het onderzoek van eiseres overheerste. Voorts is onnavolgbaar hoe de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan vaststellen dat het rapport van Christiaanse-Vandewalle bij de primaire verzekeringsarts bekend was, nu eiseres op 30 augustus 2019 een afspraak had met de primaire verzekeringsarts en op 22 oktober 2019 door de arts-gemachtigde is onderzocht. Eiseres voelt zich niet serieus genomen door de verzekeringsartsen van verweerder. Volgens eiseres is het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand gekomen.
8. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
8.1.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
8.2.
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om het verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De primaire verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en heeft eiseres psychisch en lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts in bezwaar en beroep heeft vervolgens een medische heroverweging verricht. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat de klachten en medische geschiedenis van eiseres bij de beoordeling zijn betrokken. Ook het verslag van de bedrijfsarts S.H. Hashemi d.d. 29 november 2018 is in de rapportages van de verzekeringsartsen betrokken. De rechtbank is voorts van oordeel dat de inhoud van de rapporten vrij is van tegenstrijdigheden en voldoende duidelijk is.
8.3.
De beroepsgrond dat eiseres ten onrechte niet is onderzocht door de verzekeringsarts bezwaar en beroep, slaagt niet. Eiseres heeft toegelicht dat zij de bejegening door de primaire verzekeringsarts als zeer onaangenaam heeft ervaren. De rechtbank kan begrijpen dat zij het juist daarom op prijs had gesteld wanneer de verzekeringsarts in bezwaar en beroep haar persoonlijk zou hebben gezien en onderzocht in plaats van te volstaan met een heroverweging op basis van een onderzoek op afstand. Zoals verweerder heeft toegelicht, beziet de verzekeringsarts in bezwaar en beroep echter of er op medische gronden aanleiding is om iemand in persoon te onderzoeken. Het is vaste rechtspraak dat een verzekeringsarts in bezwaar en beroep een betrokkene niet zelf hoeft te onderzoeken indien hij over voldoende medische gegevens beschikt om zich een oordeel te vormen over een verzekeringsgeneeskundig rapport (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 maart 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA1976).
8.4.
In wat van de zijde van eiseres en de stichting is aangevoerd, ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat de verzekeringsarts – vanuit medische noodzaak – gehouden was eiseres nogmaals te onderzoeken. Uit de medische rapportage, gedateerd 27 januari 2020, blijkt dat de verzekeringsarts in bezwaar en beroep zich heeft gebaseerd op het onderzoek en de bevindingen van de primaire verzekeringsarts, informatie van de radioloog, de orthopedisch chirurg, de bedrijfsarts en het medicatieoverzicht. Uit de rapportage blijkt eveneens kennis van de medische voorgeschiedenis, de klachten, behandeling en sociale situatie van eiseres. De verzekeringsarts heeft toegelicht dat de bezwaren geen aanleiding geven om een uitgebreider onderzoek te verrichten. De rechtbank acht deze toelichting toereikend, aangezien eiseres niet heeft onderbouwd dat er informatie ontbrak waarvoor aanvullend onderzoek noodzakelijk was. Eiseres heeft in dit verband wel aangevoerd dat de verzekeringsarts in bezwaar en beroep er onterecht van uit is gegaan dat de primaire verzekeringsarts bekend was met het rapport van Christiaans-Vandewalle. De rechtbank leest dit echter niet terug in de betreffende rapportage. In de rapportage van 27 januari 2020 staat weliswaar dat het rapport van de bedrijfsarts bekend was bij de primaire verzekeringsarts, maar hiermee wordt gedoeld op het rapport van S.H. Hashemi, gedateerd 29 november 2018. Op de informatie van Christiaans-Vandewalle komt de rechtbank terug in rechtsoverweging 8.6. Zonder afbreuk te willen doen aan de begrijpelijke wens van eiseres om persoonlijk te worden onderzocht, acht de rechtbank het gelet op het voorgaande aanvaardbaar dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volstaan met een heroverweging op afstand.
8.5.
Het beroep van eiseres dat de verzekeringsarts gehouden was om informatie op te vragen bij de behandelend sector slaagt evenmin. Het is vaste rechtspraak dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Raadpleging van de behandelend sector is aangewezen in die gevallen waarin een behandeling in gang is gezet of zal worden gezet, die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid of wanneer een betrokkene stelt dat de behandelend sector een beredeneerd afwijkend standpunt heeft over de beperkingen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017). Gesteld noch gebleken is dat één van deze situaties zich in dit geval voor doet. Dat geen aanvullende informatie is opgevraagd bij de behandelend sector, acht de rechtbank daarom niet onzorgvuldig.
8.6.
De rechtbank ziet evenmin aanleiding om het door verweerder uitgevoerde medisch onderzoek en de daarop gebaseerde conclusies voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk en overtuigend beargumenteerd waarom er vanuit medisch oogpunt geen noodzaak is om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts in bezwaar en beroep heeft duidelijk uiteengezet op welke wijze de klachten van eiseres hun weerslag hebben gevonden in de FML. De brief van Christiaanse-Vandewalle van 22 oktober 2019 maakt dit niet anders. De verzekeringsarts in bezwaar en beroep heeft toegelicht dat uit deze brief geen objectieve beperkingen blijken. Ter zitting is van de zijde van verweerder toegelicht dat de brief van Christiaanse-Vandewalle uitgaat van de anamnese en de subjectieve klachten van eiseres. Uitsluitend op basis daarvan kan, aldus verweerder, niet worden gezegd dat er sprake is van objectieve beperkingen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee toereikend gemotiveerd waarom hij de conclusie van de primaire verzekeringsarts heeft laten prevaleren boven de door eiseres ingebrachte brief van Christiaanse-Vandewalle. De stichting en eiseres hebben hun standpunt dat eiseres meer en ernstiger beperkt is dan door de verzekeringsartsen is aangenomen niet met andere medische informatie onderbouwd. Daarom houdt de rechtbank het ervoor dat het medische oordeel van de verzekeringsartsen van verweerder juist is.
8.7.
De stichting en eiseres hebben tegen de conclusies van de arbeidsdeskundige in bezwaar en beroep, en dan met name de geduide functies, geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van de geduide functies.
8.8.
Het voorgaande betekent dat verweerder terecht en op goede gronden het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiseres per 11 augustus 2019 op 40,94% heeft vastgesteld.
8.9.
In wat de stichting en eiseres verder hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Eiseres heeft aangevoerd dat door de formulering in het bestreden besluit de suggestie is gewekt dat het gaat om een voorgenomen besluit. Nog los van de vraag of het ondanks deze formulering voor eiseres redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat het ging om een definitief besluit, is de rechtbank van oordeel dat eiseres door deze ongelukkige formulering niet is benadeeld. De rechtbank passeert dit gebrek in het bestreden besluit daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Hetzelfde geldt voor de door verweerder niet bestreden onjuiste datering op het bestreden besluit.
8.10.
De beroepen zijn ongegrond.
8.11.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Pereth, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 december 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.