ECLI:NL:RBDHA:2021:1522

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
NL20.11387
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Nigeriaanse eiser afgewezen wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en procesbelang

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 februari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Nigeriaanse eiser. De eiser had op 8 maart 2018 asiel aangevraagd, waarbij hij vreesde voor de Eiye Confraternity, een gewelddadige groepering die zijn woning in brand zou hebben gestoken als wraak voor het lidmaatschap van zijn broer van een rivaliserende groepering, de Black Axe Confraternity. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van de eiser afgewezen, omdat de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas niet kon worden vastgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims en dat zijn verklaringen inconsistent waren.

De rechtbank heeft ook overwogen dat er procesbelang aanwezig was, omdat de eiser met ingang van 21 september 2020 een Unierechtelijk verblijfsrecht had, wat betekent dat hij rechtmatig verblijf in Nederland had. Desondanks heeft de rechtbank geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht de asielaanvraag van de eiser heeft afgewezen. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser over de ongeloofwaardigheid van zijn asielrelaas verworpen, onder andere omdat hij niet tijdig asiel had aangevraagd na zijn aankomst in Nederland en omdat hij een visumprocedure had doorlopen voordat hij Nederland bereikte.

De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris niet onterecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag ongegrond was. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.11387

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P. Baken-Loijenga),
En

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigden: mr. drs. B. Volkers en mr. J.H.M. Post).

ProcesverloopBij besluit van 4 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2021 in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen B. van Brunschot. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H.M. Post.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Nigeriaanse nationaliteit. Hij heeft op 8 maart 2018 asiel aangevraagd.
2. Aan zijn asielaanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat hij vreest voor de gewelddadige groepering
Eiye Confraternity. Deze groepering zou de woning van eiser en zijn broer in brand hebben gestoken om wraak te nemen op het lidmaatschap van eisers broer van de rivaliserende groepering
Black Axe Confraternity.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder heeft de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Verweerder heeft echter ongeloofwaardig geacht dat eisers broer lid was van de
Black Axe Confraternity, dat de
Eiye Confraternityde woningbrand heeft veroorzaakt om wraak te nemen en dat eiser nog steeds te vrezen heeft voor laatstgenoemde groepering. Ook heeft verweerder overwogen dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers asielrelaas dat eiser alvorens te vluchten een visum voor kort verblijf heeft aangevraagd en na aankomst in Nederland niet meteen asiel heeft aangevraagd maar eerst is doorgereisd naar Zweden. Verder heeft verweerder overwogen dat eiser niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiser voert aan dat verweerder zijn asielrelaas ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. De beroepsgrond over artikel 8 van het EVRM is ter zitting ingetrokken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Procesbelang
5. De bestuursrechter moet uit zichzelf beoordelen of er procesbelang aanwezig is. Dit is het geval wanneer de appellant met het voeren van de procedure in een gunstigere positie kan komen.
6. De vraag naar het procesbelang doet zich voor omdat met ingang van 21 september 2020 is vastgesteld dat eiser een Unierechtelijk verblijfsrecht heeft, zoals bedoeld in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 mei 2017 in de zaak
Chavez-Vilchez(ECLI:EU:C:2017:354). Eiser heeft dus al rechtmatig verblijf in Nederland.
7. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 2 november 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3582) bepaald dat de invoering van de Richtlijn 2013/32/EU (herziene Procedurerichtlijn) met zich brengt dat een vreemdeling moet kunnen procederen over de weigering om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen als hem al een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend. Naar het oordeel van de rechtbank dient eenzelfde redenering te worden gevolgd in het geval van aanwezigheid van Unierechtelijk verblijfsrecht. De rechtbank neemt daarom aan dat er sprake is van procesbelang en zal de zaak ook inhoudelijk beoordelen.
Geloofwaardigheid
8. Verweerder heeft terecht aan eiser tegengeworpen dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas dat hij in zijn land van herkomst, alvorens uit te reizen, een visumprocedure heeft doorlopen. Dit verhoudt zich immers niet met de door eiser gestelde acute noodzaak tot vluchten. De stelling van eiser dat hij, in tegenstelling tot wat verweerder heeft overwogen, ook daadwerkelijk de conferentie heeft bezocht die hij in zijn visumaanvraag heeft benoemd, doet hieraan niet af.
9. Ook heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat het afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas dat hij zich na aankomst in Nederland niet meteen heeft gemeld voor het indienen van zijn asielaanvraag, maar eerst is doorgereisd naar Zweden. Ook dit verhoudt zich namelijk niet met de door eiser gestelde acute noodzaak voor internationale bescherming. De stelling van eiser, dat hij naar Zweden is doorgereisd omdat hij ervoor vreesde dat de
Eiye Confraternityerachter zou kunnen komen dat hij beschikte over een Nederlands visum, maakt dit niet anders. Deze stelling volgend had het immers eens temeer in de rede gelegen om de noodzaak aan internationale bescherming onverwijld te uiten in plaats van verder te reizen zonder dit te doen.
10. Verweerder heeft de verschillende relevante elementen ook op eigen merites beoordeeld. Daarover oordeelt de rechtbank als volgt.
11. Verweerder heeft terecht aan eiser tegengeworpen dat hij summier heeft verklaard over de
Black Axe Confraternity. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat hij op dit punt niet veel heeft kunnen verklaren, omdat het een geheime groepering betreft waarover zijn broer hem niets vertelde. Daartoe is redengevend dat eiser zelf heeft verklaard dat zijn broer hem uiteindelijk wel heeft verteld over de
Black Axe Confraternityen hem op dat punt in vertrouwen heeft genomen (rapport nader gehoor, pagina’s 5 en 8). De rechtbank volgt eiser evenmin in de stelling dat verweerder ten onrechte aan hem heeft tegengeworpen dat hij zich niet heeft verdiept in de
Black Axe Confraternity. Verweerder heeft het terecht bevreemdingwekkend geacht dat eiser daartoe geen noodzaak zou hebben gezien ondanks dat zijn confrontatie met deze groepering de kern vormt van zijn asielrelaas. Eisers stelling in beroep dat het algemeen bekend is dat het een gewelddadige groepering betreft, maakt zijn verklaringen niet minder summier.
12. Ten aanzien van de gestelde woningbrand voert eiser aan dat verweerder ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht dat deze is veroorzaakt door de
Eiye Confraternity. Daarbij stelt eiser dat het bestreden besluit innerlijk tegenstrijdig is omdat verweerder wel heeft gevolgd dat de woningbrand heeft plaatsgevonden en dat zijn broer daarbij is overleden. De rechtbank volgt eiser hierin niet omdat hiermee nog niets is gezegd over de reden en/of oorzaak van de brand. Verweerder heeft verder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij zijn verklaringen op dit punt niet inzichtelijk heeft gemaakt. Verweerder heeft daarbij terecht het standpunt ingenomen dat eiser niet heeft kunnen verklaren hoe hij de
Eiye Confraternitykon herkennen aan het horen van de strijdkreet ‘Abakaya’ en het zien van een symbool op een dreigbrief, nu eiser niet heeft kunnen uitleggen waarom deze kreet en dit symbool uitsluitend in verband zijn te brengen met deze groepering. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat hij zich niet tot de politie kon wenden om informatie te verkrijgen, nu dit zich niet verhoudt tot het overleggen door eiser van een document van de Nigeriaanse politie, waaruit blijkt dat hij zich juist wél tot de politie heeft gewend.
13. Ten aanzien van eisers gestelde eigen vrees voor de
Eiye Confraternityheeft verweerder, gelet op het voorgaande terecht overwogen dat de ongeloofwaardigheid van het lidmaatschap van de
Black Axe Confraternityvan eisers broer en de ongeloofwaardigheid van de woningbrand afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van dit relevante element. Daarnaast heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat niet valt in te zien dat hij zich ondanks zijn gestelde vrees weer op het terrein van zijn universiteit zou begeven, nu hij wist dat de
Eiye Confraternitymet name op universiteiten actief is. Eisers verklaring dat hij het gerucht had verspreid dat hij was overleden heeft verweerder terecht onvoldoende geacht, aangezien dit onverlet laat dat hij had kunnen worden herkend door zich op het universiteitsterrein te begeven, ondanks het dragen van een pet en bril. Niet bestreden is dat niet valt in te zien hoe eiser tot 2017 in Nigeria zou hebben kunnen verblijven terwijl zijn vrees al in 2012 zou zijn ontstaan. Ook heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom alleen hij in de negatieve aandacht van de
Eiye Confraternityzou staan en niet de derde persoon die hij op zijn visumaanvraag als ‘brother’ heeft vermeld. Dat eiser aanvoert dat het in feite gaat om een neef doet hieraan niet af, omdat eiser heeft verklaard dat de wraak van de
Eiye Confraternityuitgaat naar familieleden.
Conclusie
14. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder eisers asielrelaas niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid vanmr. A.S. Hamans, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.