3.1In het arrest van het Hof van Justitie van 14 januari 2021, T.Q.,staat onder meer:
“48. Vanuit dat perspectief bepaalt artikel 10, lid 1, van richtlijn 2008/115 dat voordat een terugkeerbesluit tegen een niet-begeleide minderjarige wordt uitgevaardigd, met gepaste aandacht voor het belang van het kind hulp wordt geboden door bevoegde instanties anders dan de autoriteiten die de terugkeer uitvoeren. Artikel 10, lid 2, van die richtlijn bepaalt dat voordat de autoriteiten van een lidstaat een niet-begeleide minderjarige van hun grondgebied verwijderen, zij zich ervan overtuigen dat die minderjarige wordt teruggestuurd naar een familielid, een aangewezen voogd of adequate opvangfaciliteiten in het land van terugkeer.
(…)
55. Uit deze bepalingen vloeit voort dat de betrokken lidstaat, alvorens een terugkeerbesluit vast te stellen, concreet moet onderzoeken of er voor de betrokken niet-begeleide minderjarige adequate opvang beschikbaar is in het land van terugkeer.
(…)
59. Hieruit volgt dat wanneer de bevoegde nationale autoriteit voornemens is een terugkeerbesluit uit te vaardigen, zij aan de door artikel 5 van richtlijn 2008/115 opgelegde verplichtingen moet voldoen en zij de betrokkene daarover moet horen. Bovendien volgt uit deze rechtspraak dat de betrokken lidstaat, wanneer deze voornemens is een terugkeerbesluit tegen een niet-begeleide minderjarige uit te vaardigen, die minderjarige moet horen over de omstandigheden waarin hij in het land van terugkeer kan worden opgevangen.
60. Op grond van het voorgaande moet op de eerste prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 6, lid 1, van richtlijn 2008/115, gelezen in samenhang met artikel 5, onder a), van deze richtlijn en artikel 24, lid 2, van het Handvest, aldus moet worden uitgelegd dat de betrokken lidstaat, alvorens een terugkeerbesluit uit te vaardigen tegen een niet-begeleide minderjarige, de situatie van die minderjarige algemeen en grondig moet toetsen, rekening houdend met het belang van het kind. In dat kader dient die lidstaat zich ervan te overtuigen dat er voor de betrokken niet-begeleide minderjarige adequate opvang beschikbaar is in het land van terugkeer.”