In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig ambtenaar bij de Nationale Politie, en de korpschef van de Nationale Politie. Eiser ontving een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering (BW-uitkering) die door de korpschef herzien en teruggevorderd werd. De herziening was gebaseerd op de stelling dat eiser te veel uitkering had ontvangen omdat hij niet tijdig had geïnformeerd over zijn WW-uitkeringsrechten. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser inderdaad zijn inlichtingenverplichting niet is nagekomen, wat leidde tot onverschuldigde betalingen. Echter, de rechtbank oordeelde ook dat de terugvordering over het jaar 2016 ten onrechte bruto was en dat er een toezegging was gedaan door de korpschef om het terugvorderingsbedrag te matigen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en het terugvorderingsbedrag herzien, waarbij het bedrag dat eiser uiteindelijk verschuldigd is met 1/3 werd verminderd. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten zijn toegewezen aan eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de omstandigheden van de betrokken partijen, vooral gezien de impact op de gezondheid van eiser.