Overwegingen
1. Eiseres stelt dat zij van Nigeriaanse nationaliteit is en dat zij is geboren op [1988]
. Haar kinderen zijn geboren op [2016] en [2019].
2. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij niet kan
terugkeren naar Italië, omdat haar reisagent (door haar genoemd ‘madame’) zich nog steeds in Italië bevindt. Zij werd gedwongen om in de prostitutie te gaan werken om haar schuld terug te betalen. Anders dreigde zij eiseres te vermoorden. Eiseres is ontsnapt en gevlucht. Daarna is haar familie in Nigeria bedreigd door deze madame. Eiseres is bang dat zij haar vindt als zij teruggaat naar Italië, omdat haar madame veel contacten heeft. Ook is zij bang dat haar madame haar kinderen zal afnemen.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres
internationale bescherming in Italië geniet. Verweerder mag afgaan op de informatie van een andere lidstaat, zoals in dit geval de afgewezen Dublinclaim en een brief van de liaison van Italië waaruit blijkt dat de asielvergunning van eiseres in Italië nog steeds geldig is. Het Ministero dell’Interno van Italië heeft op 27 april 2019 de Dublinclaim afgewezen omdat eiseres internationale bescherming is verleend en haar een asielvergunning is verleend door de politie van het hoofdkantoor in [stad] die op 20 september 2022 verloopt en er is een bericht van de liaison van Italië van 17 november 2020 waaruit blijkt dat de aan eiseres verleende status nog steeds geldig is. Volgens verweerder is de situatie in Italië weliswaar moeilijk, maar is er geen sprake van dat eiseres en haar kinderen in een situatie terechtkomen die in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
4. Ingevolge artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 (Vw) kan een
aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw niet-ontvankelijk worden verklaard, indien de vreemdeling in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet.
Onderzoeksplicht verweerder
5. Eiseres heeft aangevoerd dat zij op dit moment niet over verblijfsdocumenten
beschikt van de Italiaanse autoriteiten. Verweerder motiveert de afwijzing door te wijzen op een afwijzing van een verzoek tot terugname op grond van de Dublinverordening en een telefoongesprek van de Italiaanse politie. Eiseres kan aan deze berichten geen rechten ontlenen wanneer zij terug zou keren naar Italië. Zij kan op grond van deze stukken geen huisvesting en inkomen krijgen. Verweerder heeft een onderzoeksplicht op dat punt die hij niet is nagekomen.
6. De rechtbank overweegt dat uit jurisprudentieblijkt dat verweerder in beginsel mag
afgaan op de informatie die hij verkrijgt van een andere lidstaat en slechts onder omstandigheden een vergewisplicht heeft. Uit deze jurisprudentie volgt dat indien het resultaat uit het Eurodac-onderzoek onvoldoende recent is dan wel onvoldoende verblijfsrechtelijke informatie over de vreemdeling bevat, verweerder nader onderzoek dient te doen naar de vraag of de vreemdeling nog steeds over een door de desbetreffende lidstaat afgegeven geldige verblijfsvergunning dan wel een andere toestemming tot verblijf beschikt. De rechtbank is van oordeel dat deze jurisprudentie in dit geval ook opgaat ook al gaat het in deze zaak om de afwijzing van een Dublinclaim. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan door - naast de informatie die hij reeds had gekregen - nog navraag te doen bij de Italiaanse autoriteiten. De verkregen informatie van 27 april 2019 is gestaafd door een recente mededeling van de liaison van Italië van 17 november 2020. Dat eiseres toegang wordt verleend, wordt daarnaast bevestigd door de e-mail van 23 december 2020 van het Ministerio del Interno die verweerder na de zitting nog heeft toegezonden waarin is vermeld dat de transfer van de gehele familie wordt geaccepteerd. Dit laatste betreft weliswaar geen direct antwoord op de vraag of eisers na toegang ook een verblijfsdocument wordt verleend, zoals door eiseres is aangevoerd, maar bevestigt wel dat eiseres toegang krijgt. Het is vervolgens aan eiseres om haar rechten in Italië te effectueren. Bovendien volgt uit de e-mail van 23 december 2020 naar het oordeel van de rechtbank juist dat de autoriteiten met opvang voor het gezin bezig zijn. Daarin staat immers: “we accept the request of transfer for the above-mentioned family. However, it is not possible to transfer the family right away because we have to request the accomodation first’. De rechtbank is aldus van oordeel dat verweerder op voormelde informatie mocht afgaan en geen nadere onderzoeksplicht heeft.
Positie kinderen en onderzoeksplicht
7. Verder heeft eiseres aangevoerd dat niet gebleken is dat er ten behoeve van haar
dochters internationale bescherming is verleend door de Italiaanse autoriteiten. Verweerder heeft ten onrechte niet de positie van de kinderen onderzocht. Italië komt op dat punt de Kwalificatierichtlijn niet na volgens eiseres, want de oudste dochter van eiseres verbleef ook in de opvang. Eiseres wijst op een uitspraak van de rechtbank Limburg. Er is geen gewicht toegekend aan de belangen van de dochters in de besluitvorming. Dat is in strijd met artikel 3 van het IVRK en artikel 7 en 24 van het Handvest.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ervan uit mag gaan dat Italië artikel 23 en
artikel 24 van de Kwalificatierichtlijn volgt, wat er op neerkomt dat de Italiaanse autoriteiten bij terugkeer van eiseres naar Italië ook haar kinderen internationale bescherming zullen verlenen en dat deze ook een verblijfstitel zullen krijgen.
Artikel 23, tweede lid, van de Kwalificatierichtlijn bepaalt dat lidstaten waarborgen dat gezinsleden van de persoon die internationale bescherming geniet die zelf niet in aanmerking komen voor dergelijke bescherming aanspraak kunnen maken op de in de artikelen 24 tot en met 35 genoemde voordelen, overeenkomstig de nationale procedures en voor zover verenigbaar met de persoonlijke juridische status van het gezinslid. Artikel 24, tweede lid, van de Kwalificatierichtlijn bepaalt vervolgens dat de lidstaten personen met de subsidiaire beschermingsstatus en hun gezinsleden zo spoedig mogelijk nadat een lidstaat internationale bescherming heeft verleend een verlengbare verblijfstitel verstrekken.
Gelet op het voorgaande en de omstandigheid dat eiseres al internationale bescherming geniet in Italië en in het bezit is van een verblijfstitel, is de rechtbank van oordeel dat artikelen 23 en 24 van de Kwalificatierichtlijn waarborgen dat haar kinderen in Italië aanspraak hebben op bescherming. Mede in het licht van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan ervan worden uitgegaan dat de kinderen net als hun moeder in Italië internationale bescherming genieten en een verblijfstitel zullen krijgen. Dat het een aanwijzing zou zijn dat Italië zijn verplichtingen niet nakomt omdat de dochter van eiseres in Italië is geboren en geen verblijfsvergunning heeft, volgt de rechtbank niet. Onvoldoende gebleken is dat eiseres een aanvraag voor haar dochter heeft gedaan of anderszins moeite heeft gedaan om die rechten te effectueren dan wel daarover beklag heeft gedaan bij de Italiaanse autoriteiten. Eiseres heeft terecht aangevoerd dat het belang van het kind in alle fasen van de procedure beschermd dient te worden en dat de situatie van de minderjarige grondig getoetst dient te worden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder deze belangen voldoende heeft meegewogen. Ook ten aanzien van dit punt is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet gehouden is om hiernaar nader onderzoek te doen. Het ligt ook weer ten aanzien van dit punt op de weg van eiseres om haar rechten en die van de kinderen te effectueren. Italië is gehouden de Kwalificatierichtlijn te volgen en zich aan de verdragsverplichtingen te houden, ook ten aanzien van het verlenen van opvang. Bij voorkomende problemen dient eiseres zich aldaar te wenden tot de (hogere) autoriteiten om haar beklag te doen. Daarmee worden de rechten van de kinderen voldoende beschermd. Niet gebleken is immers dat voor eiseres de mogelijkheid om haar beklag te doen niet bestaat of bij voorbaat zinloos is. Deze beroepsgrond faalt.
9. Verder heeft eiseres aangevoerd dat verweerder de correcties en aanvullingen die
eiseres op 10 en 13 november 2020 heeft ingediend niet in de besluitvorming heeft betrokken. Ook de inhoud van de verklaringen en bezwaren zoals neergelegd in het rapport gehoor bescherming EU zijn niet kenbaar bij de besluitvorming betrokken. Er is volgens eiseres niet op de individuele merites van de zaak ingegaan.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder op pagina 3 van het voornemen een
samenvatting weergeeft van hetgeen door eiseres zou zijn verklaard in de gehoren. Onder meer wordt vermeld dat eiseres bij haar madame is gaan wonen, omdat zij geen opvang had. In het gehoor bescherming EU van 11 november 2020 heeft eiseres echter verklaard dat zij opvang had en door haar madame uit de opvang is gehaald. Verweerder lijkt het laatste gehoor dus niet bij het voornemen te hebben betrokken. Verweerder heeft verder vermeld in het voornemen dat eiseres heeft verklaard dat de Italiaanse autoriteiten hadden gedreigd om haar uit de ouderlijke macht te ontzetten. Vastgesteld kan worden dat eiseres dit heeft verklaard in het aanmeldgehoor van 14 maart 2019. Dit is echter gecorrigeerd door eiseres op 10 november 2020 als zijnde een angst voor haar madame dat deze heeft gedreigd haar kind af te nemen. Dit heeft verweerder dus ook niet bij het voornemen betrokken.
Voorts kan vastgesteld worden dat in het Dublingehoor en in het gehoor bescherming EU geen melding wordt gemaakt van de voodoo-eed. Eiseres noemt dit in de correcties en aanvullingen van 13 november 2020 en stelt dat eiseres in Nigeria heeft gezworen dat ze haar madame niet zal aangeven bij de Italiaanse politie, dat zij in Nigeria een voodoo-eed heeft afgelegd en dat haar familie vanwege die eed aldaar wordt bedreigd en mishandeld. Dit heeft verweerder niet in het voornemen betrokken.
11. Gelet op het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verweerder de correcties en
aanvullingen op het Dublingehoor en gehoor bescherming EU, alsmede de verklaringen in het gehoor bescherming EU niet volledig bij de besluitvorming heeft betrokken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder heeft dit gebrek niet hersteld in het bestreden besluit. Immers heeft verweerder in het bestreden besluit hierover enkel overwogen dat niet inzichtelijk is gemaakt door eiseres welke bezwaren onvoldoende zouden zijn meegenomen bij de totstandkoming van het voornemen. Dit betekent dat deze beroepsgrond slaagt en het beroep gegrond is. De rechtbank zal hierna beoordelen wat voor gevolgen hieraan moeten worden verbonden.
12. Ter zitting heeft eiseres gewezen op het ambtsbericht Nigeria 2018 waarin vermeld staat
dat slachtoffers van mensenhandel heel bang zijn voor het verbreken van de voodoo-eed. Dat is volgens haar een reële angst, waar verweerder wel degelijk rekening mee moet had moeten houden. Ze vreest in Italië dat haar madame haar kinderen zal afpakken, maar durft in Italië geen aangifte te doen vanwege het verbreken van die voodoo-eed. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het op de weg van eiseres ligt om bescherming te zoeken hiervoor bij de Italiaanse autoriteiten en dat het op haar weg had gelegen om aangifte te doen. De enkele stelling dat dat niet kan vanwege de voodoo-eed heeft verweerder onvoldoende gevonden. Verweerder acht het tevens ongeloofwaardig dat die voodoo-eed zich alleen over Italië zou uitstrekken.
13. Hoewel afgeleid kan worden uit het Ambtsbericht Nigeria van juni 2018
dat slachtoffers van mensenhandel en hun familie vaak angst wordt ingeboezemd door voodoo-rituelen en dit dus een serieus probleem is in de Nigeriaanse gemeenschap, is het in deze zaak een omstandigheid waar de rechtbank geen rekening mee kan houden. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiseres tijdens de gehoren in het geheel niet over voodoo heeft gesproken, maar een andere reden heeft gegeven voor het niet doen van aangifte, namelijk omdat zij niet wist hoe dat moest. Zij heeft geen verklaring gegeven in de correcties en aanvullingen waarom dat opeens anders zou zijn. De rechtbank is aldus van oordeel dat verweerder heeft mogen tegenwerpen dat eiseres zich voor bescherming tegen haar madame moet melden bij de Italiaanse autoriteiten en het op haar weg ligt om aangifte te doen. Nu het bestreden besluit met de ter zitting gegeven toelichting, ondanks het gebrek, de rechterlijke toets kan doorstaan, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
14. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank
ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten gelet op het bepaalde in r.o. 13.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).