ECLI:NL:RBDHA:2021:15483
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering WW-uitkering en motiveringsgebrek in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 december 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. N.M. Fakiri, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door B.M. de Wolff. Eiser had een vast contract als medewerker bij een casino en had zich op 9 januari 2017 ziekgemeld. Op 17 december 2019 vroeg hij een WW-uitkering aan per 1 april 2019, terwijl zijn dienstverband nog niet was beëindigd. Het Uwv weigerde de uitkering, stellende dat eiser per 1 april 2019 niet werkloos was volgens de Werkloosheidswet, omdat hij meer dan 87,5% van zijn maandloon verdiende.
Eiser ging in beroep tegen het besluit van het Uwv, waarbij hij aanvoerde dat hij in april 2019 geen loon had ontvangen en dat zijn situatie vergelijkbaar was met die van personen met een slapend dienstverband. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had gesteld dat eiser niet werkloos was, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de Werkloosheidswet. De rechtbank verwierp de argumenten van eiser en concludeerde dat het bestreden besluit niet op een juiste grondslag was gebaseerd, omdat het Uwv de definitie van werkloosheid onjuist had gehanteerd. Desondanks besloot de rechtbank om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat het Uwv terecht had besloten de WW-uitkering niet toe te kennen.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, en droeg het Uwv op het griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden. Tevens veroordeelde de rechtbank het Uwv in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1496,-. Deze uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 december 2021.