Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
verzoeker,
verweerster,
1.Het procesverloop
2.De feiten
3.Het verzoek
4.Het verweer
“de CAO voor het Verzekeringsbedrijf”, terwijl dé CAO voor het Verzekeringsbedrijf als zodanig niet bestaat, maar altijd een bepaalde looptijd kent. Het feit dat geen looptijd in het beding is opgenomen, impliceert dat partijen de bedoeling hebben gehad om ook opvolgende cao’s – ongeacht de vraag of sprake is van een bedrijfstak-cao of ondernemings-cao – op de arbeidsverhouding van toepassing te laten zijn. Hier komt nog bij dat [de werknemer] in de loop der tijd redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de CAO voor het Verzekeringsbedrijf was opgevolgd door een ondernemings-cao van NN en dat hij onder de reikwijdte van deze cao viel. Omdat de cao-ontslagcommissie bevoegd was, mocht NN met toestemming van deze cao-ontslagcommissie de arbeidsovereenkomst opzeggen. Er is dus voldaan aan de benodigde toestemming zoals genoemd in artikel 7:671 lid 1, onderdeel a, BW.
5.De beoordeling
“indien [de cao-ontslagcommissie] aan de daaraan bij wet gestelde voorwaarden voldoet, [deze] geldt voor alle onder de cao vallende werknemers in dienst van (…) gebonden werkgevers. Het is met andere woorden dus niet zo dat een gebonden werkgever voor de niet-georganiseerde werknemers het ontslag alleen via de reguliere route bij het UWV kan bewerkstelligen.”(zie:
Kamerstukken II2013/14, 33818, nr. 7, p. 50). Verder is toen naar voren gebracht dat
“het feit dat de werkgever gebonden is aan de cao waarmee een sectorale commissie is ingesteld (…) bepalend [is] voor de te volgen rechtsgang. Het is immers de werkgever die om toestemming moet vragen voor opzegging van de arbeidsovereenkomst wegens het vervallen van een arbeidsplaats wegens bedrijfseconomische reden. Het enkele feit dat de werknemer niet direct, door lidmaatschap of door algemeen verbindendverklaring, gebonden is aan de cao doet daar niet aan af.”(zie:
Kamerstukken II2013/14, 33818, nr. 7, p. 131). Uit deze opmerkingen bij artikel 7:671a lid 2 BW leidt de kantonrechter af dat het voor de vraag, of een cao-ontslagcommissie bevoegd is om kennis te nemen van een ontslagverzoek, niet van belang is of een werknemer al dan niet gebonden is aan een cao. Slechts van belang is of de werkgever gebonden is aan een cao. Vaststaat dat NN gebonden is aan de CAO NN. De cao-ontslagcommissie was dus bevoegd om kennis van het ontslagverzoek te nemen.
“de CAO voor het verzekeringsbedrijf Binnendienst en de bij Nationale-Nederlanden gebruikelijke arbeidsvoorwaarden, zoals vermeld in de Personeelsgids, evenals eventuele wijzigingen daarvan”.Ook is daarin opgenomen dat
“de tekst van de huidige CAO is bijgevoegd”.Het feit dat geen looptijd van de CAO voor het verzekeringsbedrijf Binnendienst is opgenomen in het incorporatiebeding en het feit dat de tekst van de destijds geldende CAO voor het verzekeringsbedrijf Binnendienst is bijgevoegd, doet vermoeden dat partijen er bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst van uitgingen dat er ook andere versies van deze cao zouden verschijnen en dat partijen deze andere versies van toepassing hebben willen verklaren op de arbeidsovereenkomst. De woorden
“evenals eventuele wijzigingen daarvan”duiden er daarnaast op dat partijen niet hebben beoogd dat slechts de CAO voor het verzekeringsbedrijf Binnendienst (en toekomstige versies daarvan) van toepassing zijn op de arbeidsovereenkomst, maar ook eventuele veranderingen – lees:
wijzigingen– van
diecao. De CAO NN betreft feitelijk gezien een verandering van de CAO voor het verzekeringsbedrijf Binnendienst. Deze cao is binnen de ING Groep – NN maakte tot 2011 deel uit van die groep – immers in 2000 opgevolgd door de ondernemings-cao van ING en die cao is, na de afsplitsing van NN, in 2012 weer opgevolgd door de eigen cao van NN. Omdat de CAO NN een verandering, althans wijziging, betreft van de CAO voor het verzekeringsbedrijf Binnendienst, is die cao dus van toepassing op de arbeidsovereenkomst tussen NN en [de werknemer] . [de werknemer] is dus gebonden aan de bepalingen uit de CAO NN en, in het verlengde daarvan, aan de bepaling uit het sociaal plan waarin opgenomen is dat de cao-ontslagcommissie – kort gezegd – bevoegd is om kennis te nemen van ontslagverzoeken die gericht zijn tegen werknemers die onder de CAO NN vallen.
‘het vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van de beëindiging van de werkzaamheden van de onderneming of het, over een toekomstige periode van ten minste 26 weken bezien, noodzakelijkerwijs vervallen van arbeidsplaatsen als gevolg van het wegens bedrijfseconomische omstandigheden treffen van maatregelen voor een doelmatige bedrijfsvoering’.
geschiktis voor het vervullen van eventuele vacatures. De werkgever dient daarbij zijn keuze (om een werknemer ongeschikt te achten voor een passende functie) te verantwoorden als die ter discussie wordt gesteld. Dit maakt het mogelijk om te toetsen of de werkgever bij die oordeelsvorming het beginsel van goedwerkgeverschap in acht heeft genomen en in redelijkheid tot haar oordeel heeft kunnen komen (vgl: Gerechtshof Den Haag 30 juli 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:1944, rov. 4.11).