ECLI:NL:RBDHA:2021:15528

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
NL21.2118
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en de toepassing van de Dublinverordening met betrekking tot Roemenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag geoordeeld over de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door verweerder. De reden hiervoor is dat volgens de Dublinverordening Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien eiser daar eerder een asielaanvraag heeft ingediend. De Roemeense autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid, wat is vastgelegd in een claimakkoord. Eiser is het hier niet mee eens en stelt dat er geen vertrouwen kan worden gesteld in de Roemeense autoriteiten vanwege meldingen van illegale push-backs aan de grens, zoals beschreven in een rapport van het Border Violence Monitoring Network. Hij verwijst ook naar een eerdere uitspraak van de rechtbank in 's Hertogenbosch, waarin werd geoordeeld dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing was in een andere context.

De rechtbank overweegt dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Roemenië, en dat het aan eiser is om aan te tonen dat dit in zijn specifieke geval niet geldt. De informatie die eiser aanvoert over geweld en illegale push-backs is zorgelijk, maar niet voldoende om te concluderen dat asielzoekers in het kader van de Dublinverordening in Roemenië in gevaar komen. De rechtbank stelt vast dat de Roemeense overheid zich heeft gebonden aan de Europese richtlijnen voor asielprocedures, en dat eiser de mogelijkheid heeft om klachten in te dienen bij de Roemeense autoriteiten als hij meent dat zijn rechten worden geschonden.

De rechtbank concludeert dat de omstandigheden van eiser niet zo bijzonder zijn dat verweerder de asielaanvraag onverplicht had moeten behandelen. De beroepsgronden van eiser slagen niet, en de rechtbank verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, en is bekendgemaakt op 5 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.2118
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Grigorjan), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Visschers).
Procesverloop
In het besluit van 11 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.2119, plaatsgevonden op 2 maart 2021. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Roemenië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser daar eerder een asielaanvraag heeft ingediend. De Roemeense autoriteiten hebben ingestemd met deze verantwoordelijkheid (claimakkoord).
2. Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert aan dat ten aanzien van Roemenië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Onder verwijzing naar het rapport 'Illegal push-backs and border violence reports' van het Border Violence Monitoring Network van juni 2020 stelt eiser dat aan de Roemeense grens illegale push-backs hebben plaatsgevonden. Volgens eiser moet hierin aanleiding worden gezien om niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uit te gaan. Ter illustratie verwijst hij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats 's Hertogenbosch van 17 december 20201. Verder voert eiser aan dat verweerder het asielverzoek onverplicht aan zich moet trekken. Eiser is in

1.ECLI:NL:RBDHA:2020:12927.

Roemenië onmenselijk behandeld. De autoriteiten hebben geweld tegen hem gebruikt waarvan hij nog steeds lichamelijk last heeft en voor onder behandeling staat. Daar komt bij dat eiser in Nederland een neef heeft wonen en hij hier een vangnet heeft.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Roemenië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft dit bevestigd in de uitspraak van 29 juli 2020.2 Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet mag. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. De informatie waarop eiser een beroep doet, ziet over het optreden van de Roemeense autoriteiten tegen vreemdelingen aan de grens en het geweld dat daarbij wordt gebruikt. Dit betreft vreemdelingen die illegaal het land willen betreden. Hoewel uit deze informatie kan worden afgeleid dat zich in Roemenië illegale push-backs hebben voorgedaan en dat dit op zijn minst zorgelijk kan worden genoemd, blijkt hieruit niet dat dit structureel gebeurt. Ook blijkt uit deze informatie niet dat asielzoekers die in het kader van de Dublinverordening worden overgedragen aan Roemenië in dezelfde situatie terecht komen. De uitspraak van 17 december 2020 waar eiser naar verwijst, kan hem niet baten. De uitspraak heeft betrekking op Kroatië en is niet één-op-één van toepassing op de situatie in Roemenië. In die uitspraak is namelijk niet alleen vanwege illegale push-backs geoordeeld dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. In die zaak speelde meer. Verder is het zo dat met het claimakkoord de Roemeense overheid zich gebonden heeft aan de regels die gelden met betrekking tot onder meer medische zorg en opvang. De Opvangrichtlijn, Kwalificatierichtlijn en Procedurerichtlijn gelden immers ook ten aanzien van de asielprocedure in Roemenië. Als eiser van mening is dat Roemenië in strijd met deze richtlijnen handelt, is het aan hem om hierover bij de (hogere) Roemeense autoriteiten te klagen. Gesteld noch gebleken is dat klagen voor eiser onmogelijk of zinloos is.
5. Verder is de rechtbank is van oordeel dat verweerder in de omstandigheden van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. Eiser stelt dat de Roemeense autoriteiten geweld tegen hem hebben gebruikt. Verweerder heeft hierover kunnen overwegen dat eiser bij voorkomende problemen zich moet wenden tot de (hogere) Roemeense autoriteiten voor hulp. Niet is gebleken dat dit niet mogelijk zou zijn. Dat eiser een neef in Nederland heeft wonen en een vangnet heeft, heeft verweerder niet bijzonder en individueel genoeg hoeven vinden om de asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
6. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat verweerder ten aanzien van Roemenië heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser dan ook niet in behandeling hoeven nemen. Ook niet op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. De beroepsgronden slagen niet.

2.ECLI:NL:RVS:2020:1804.

7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
05 maart 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. J.J. Catsburg S. Westerhof
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.