ECLI:NL:RBDHA:2021:15533
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van Zwitserland en toetsing aan het EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Ceylan, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. F. van de Kamp, had de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Zwitserland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van het asielverzoek. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar is niet verschenen op de zitting.
De rechtbank overweegt dat de relatie tussen eiser en zijn vriendin in Spanje niet voldoende is onderbouwd om te concluderen dat verweerder een claimverzoek bij Spanje had moeten indienen. De rechtbank benadrukt dat het in deze procedure gaat om de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat voor de behandeling van het asielverzoek en niet om de toetsing van het gezinsleven onder artikel 8 van het EVRM. Eiser heeft niet aangetoond dat er een reëel risico op indirect refoulement bestaat bij terugkeer naar Zwitserland.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de omstandigheden rondom de coronapandemie geen beletsel vormen voor de overdracht naar Zwitserland, aangezien dit een tijdelijk feitelijk obstakel betreft. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen een week na bekendmaking worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.