ECLI:NL:RBDHA:2021:15547
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Intrekking verblijfsvergunning van eiser wegens niet voldoen aan voorwaarden en afwijzing van verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 maart 2021 uitspraak gedaan in de procedure tussen eiser, een Ghanese nationaliteit houder, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die was verleend op basis van zijn relatie met zijn toenmalige partner. Echter, na het vaststellen dat eiser niet meer op hetzelfde adres woonde als zijn partner, heeft de Staatssecretaris besloten om de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht in te trekken. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Hij heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 3 februari 2021 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betwistte niet dat hij niet meer samenwoont met zijn partner, maar voerde aan dat de intrekking van zijn verblijfsvergunning een ongerechtvaardigde schending van zijn recht op respect voor privé- en gezinsleven oplevert, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. Eiser stelde dat hij goed geïntegreerd is in de Nederlandse samenleving en dat hij sterke banden met Nederland heeft opgebouwd, terwijl hij geen gebruik maakt van publieke middelen en geen strafblad heeft.
De rechtbank oordeelde dat eiser niet meer voldoet aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning en dat de intrekking daarvan geen schending van artikel 8 van het EVRM oplevert. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden die eiser aanvoerde niet zo bijzonder waren dat dit aanleiding zou moeten geven om van de intrekking af te zien. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, met de conclusie dat de Staatssecretaris terecht had gehandeld.