ECLI:NL:RBDHA:2021:15565

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
NL21.3121
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige staandehouding en bewaring van een vreemdeling met Russische nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die de Russische nationaliteit heeft. Eiser is op 18 februari 2021 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 15 maart 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de machtiging tot binnentreden, die in het dossier aanwezig was, niet kon worden geverifieerd, wat leidde tot de conclusie dat de staandehouding onrechtmatig was. Echter, de rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet bestreden werden, en dat er sprake was van onttrekkingsgevaar, aangezien eiser op korte termijn aan Italië zou worden overgedragen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het voordeel van de verweerder uitviel, en dat er geen minder verstrekkende maatregelen dan inbewaringstelling effectief konden zijn. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL21.3121
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S.T.V. Le), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 18 februari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen E.Y. Belyaeva . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Russische nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1987 .
Staandehouding
2. Eiser heeft aangevoerd dat zich in het dossier een machtiging tot binnentreden bevindt, die elektronisch is ondertekend, maar die niet kan worden geverifieerd. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat deze handtekening ook niet ter zitting kan worden geverifieerd.
3. De rechtbank is van oordeel dat deze elektronische handtekening verifieerbaar dient te zijn, om te kunnen vaststellen of de ondertekenaar van die machtiging ook bevoegd was om een dergelijke machtiging te ondertekenen. Nu deze elektronische handtekening in het dossier, of ter zitting niet geverifieerd kan worden, kan niet worden vastgesteld of er sprake is van een geldige handtekening en van een rechtsgeldige machtiging tot binnentreden. Omdat niet
gesteld of gebleken is dat verbalisanten toestemming van de bewoner hebben gekregen om binnen te treden om eiser staande te houden, kan de rechtbank evenmin vaststellen dat sprake is van een rechtmatige staandehouding en moet de rechtbank ervan uitgaan dat deze onrechtmatig is.
4. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bij uitspraak van 30 december 20041 heeft overwogen, maakt de onrechtmatigheid van de staandehouding de daaropvolgende inbewaringstelling pas onrechtmatig indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Uit de uitspraak van de ABRvS van 13 mei 20152 volgt dat van zwaarwegende belangen aan de kant van verweerder sprake kan zijn indien de vreemdeling daadwerkelijk op korte termijn kan worden uitgezet of het risico dat het voornemen tot uitzetting niet kan worden gerealiseerd onaanvaardbaar moet worden geacht.
5. De rechtbank stelt hierbij vast dat de gronden van de maatregel niet worden bestreden, waarmee het onttrekkingsgevaar is gegeven. Eiser wordt op korte termijn, op 24 maart 2021, overgedragen aan Italië. Naar het oordeel van de rechtbank doen deze omstandigheden een belangenafweging in het voordeel van verweerder uitvallen.
Minder verstrekkende maatregel
6. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder had dienen te volstaan met de oplegging van een minder verstrekkende maatregel. Hij bevond zich ten tijde van de staandehouding in het AZC te Drachten en is nooit met onbekende bestemming vertrokken.
7. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder met toepassing van een minder verstrekkende maatregel had moeten volstaan, beoordeelt de rechtbank of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen andere afdoende maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Daarbij past een grondig onderzoek naar de feitelijke elementen van het concrete geval en een specifieke motivering van verweerder; verwijzing naar de bewaringsgronden volstaat daarvoor niet. De rechtbank wijst op de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 februari 20153 en 10 april 20154 en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juni 20145.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder verstrekkende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet bestreden, waarmee het onttrekkingsgevaar is gegeven. Verweerder heeft nog verklaard dat eiser tweemaal niet is verschenen bij een vertrekgesprek en eiser erkent dat hij éénmaal niet is verschenen. Eiser heeft tijdens het gehoor, voorafgaande aan de inbewaringstelling verklaard niet terug te willen naar Italië en heeft in de periode voorafgaande aan de inbewaringstelling zelf geen activiteiten ontplooid om een vertrek te bewerkstelligen. Dat uit de beschikking van 23 november 2020 onvoldoende zou blijken dat
5 ECLI:EU:C:2014:1320, Mahdi
eiser niet zelf aan zijn vertrek zou hoeven te werken, wordt door de rechtbank niet gevolgd. Ook valt niet in te zien waarom verweerder met de inbewaringstelling van eiser zou moeten wachten tot aan het einde van de overdrachtstermijn. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Medische omstandigheden/detentieongeschiktheid
9. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de medische omstandigheden in de maatregel niet voldoende zijn meegewogen en dat hij detentieongeschikt is.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de maatregel heeft vermeld dat gedurende de staandehouding, overbrenging en het gehoor, voorafgaande aan de inbewaringstelling een psychiatrisch verpleegkundige aanwezig is geweest. Tijdens dit gehoor heeft eiser verklaard dat hij niet onder medische behandeling staat en dat hij geen medicijnen gebruikt. Eiser heeft niet met (medische) stukken onderbouwd dat dit nu anders is en heeft evenmin onderbouwd dat hij detentieongeschikt is. Naar het oordeel van de rechtbank is de medische situatie van eiser door verweerder voldoende meegewogen bij het opleggen van de maatregel. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Gelet op de onrechtmatige staandehouding bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
17 maart 2021
en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.