In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die de Russische nationaliteit heeft. Eiser is op 18 februari 2021 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht. Tijdens de zitting op 15 maart 2021 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is er een tolk aanwezig geweest. De rechtbank heeft vastgesteld dat de machtiging tot binnentreden, die in het dossier aanwezig was, niet kon worden geverifieerd, wat leidde tot de conclusie dat de staandehouding onrechtmatig was. Echter, de rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring niet bestreden werden, en dat er sprake was van onttrekkingsgevaar, aangezien eiser op korte termijn aan Italië zou worden overgedragen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het voordeel van de verweerder uitviel, en dat er geen minder verstrekkende maatregelen dan inbewaringstelling effectief konden zijn. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft verweerder wel veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.