ECLI:NL:RBDHA:2021:15569

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2021
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
NL20.13846
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser wegens ongeloofwaardigheid van bekering tot het christendom en problemen met autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielzaak van een Iraanse eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de verklaringen van de eiser over zijn bekering tot het christendom en de problemen met de Iraanse autoriteiten ongeloofwaardig achtte. De eiser had eerder in Thailand gewoond en verklaarde zich daar te hebben afgewend van de islam en zich te hebben bekeerd tot het christendom. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende inzichtelijk had gemaakt wat zijn persoonlijke beweegredenen waren voor deze bekering en dat zijn verklaringen over de geloofsactiviteiten vaag en summier waren. De rechtbank volgde het standpunt van de verweerder dat de identiteit en herkomst van de eiser geloofwaardig waren, maar dat de afwending van de islam en de bekering tot het christendom niet overtuigend waren aangetoond. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht was afgewezen als ongegrond en dat er geen sprake was van een motiveringsgebrek, ondanks dat de verweerder enkele documenten van de eiser niet had betrokken bij de beoordeling. De rechtbank veroordeelde de verweerder in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.068,-. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.13846

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.C. Boelens),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. van de Wal).

ProcesverloopBij besluit van 18 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Jahanyar . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser heeft de Iraanse nationaliteit. Eiser heeft op 6 augustus 2018 asiel aangevraagd. Eiser heeft van 2008 tot zijn vertrek naar Nederland op 4 augustus 2018 in Thailand gewoond. Eiser heeft verklaard dat hij zich in Thailand heeft afgewend van de islam en is bekeerd tot het christendom. Op 15 juni 2018 heeft eiser zich laten dopen. Vanwege bedreigingen door de Iraanse autoriteiten heeft eiser besloten om Thailand te verlaten. Eiser is met een geldig toeristenvisum naar Nederland gereisd.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- nationaliteit, identiteit en herkomst;
- afwending van de islam;
- bekering tot het christendom;
- problemen met de Iraanse autoriteiten.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig geacht. Verweerder heeft ongeloofwaardig geacht dat eiser zich heeft afgewend van de islam en zich heeft bekeerd tot het christendom. Verweerder heeft eveneens ongeloofwaardig geacht dat eiser problemen heeft ondervonden met de Iraanse autoriteiten. Verweerder heeft bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel.
4. Eiser voert in beroep, samengevat, aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zijn asielrelaas ongeloofwaardig is. Volgens eiser heeft hij geloofwaardig verklaard over het feit dat hij zich heeft afgewend van de islam. Ook stelt eiser dat hij inzichtelijk heeft verklaard over zijn motieven en het proces van de bekering tot het christendom. Verweerder heeft in strijd met de samenwerkingsplicht gehandeld door tijdens de gehoren niet de juiste vragen te stellen. Over de geloofskennis stelt eiser dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom deze slechts basaal is. Het element van de geloofsactiviteiten heeft verweerder ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Eiser wijst erop dat hij een doopcertificaat en verschillende documenten van de kerk heeft overgelegd die ten onrechte buiten beschouwing zijn gelaten. Aldus heeft verweerder gehandeld in strijd met werkinstructie 2019/18. Eiser stelt verder dat hij van de Thaise autoriteiten noch van zijn Thaise medewerkers geen gevaar hoefde te verwachten. De gang van zaken omtrent de ontdekking van foto’s op de laptop is enkel een ongelukkige samenloop van omstandigheden geweest. Volgens eiser bezat hij in Iran een marketingbureau en reisde hij daarom vaak op en neer naar Iran. Eiser heeft nooit verklaard dat hij is gevlucht uit Iran vanwege problemen met de autoriteiten. Eiser wijst op een advertentie van zijn onderneming [bedrijf] waarop het telefoonnummer van het kantoor in [kantoorplaats] staat. Tot slot heeft eiser nog een verklaring overgelegd van 2 november 2020 van de gereformeerde kerk [plaats 1] .
Afwenden van de islam
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het ongeloofwaardig is dat eiser zich heeft afgewend van de islam.
6. Van belang is dat eiser heeft verklaard dat hij in Iran geen gelovig moslim was. Eiser dronk alcohol en was alleen op papier een moslim. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende duidelijk heeft gemaakt wat zijn eigen persoonlijke beweegredenen zijn geweest om zich juist in Thailand te gaan verdiepen in de islam. Het feit dat moslimtoeristen zich in Thailand onzedelijk gedroegen heeft verweerder hiervoor niet afdoende mogen vinden. Immers dit gedrag is volgens de islam in Iran ook niet toegelaten. Ook is onduidelijk wat voor eiser de doorslag gaf om zich af te wenden van de islam. Dat het gedrag van moslims in Thailand ervoor heeft gezorgd dat eiser afstand wilde doen van de islam en dat hij wilde laten zien dat hij niet tot hen behoorde, rijmt niet met het feit dat eiser heeft verklaard dat hij zelf ook zondes heeft begaan in Thailand nadat hij zij zich had afgewend van de islam. Eiser heeft verder slechts algemene thema’s, zoals polygamie en kindhuwelijken, genoemd die aanleiding vormden om zich af te wenden van de islam. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom de genoemde thema’s voor hem persoonlijk een rol speelden in zijn besluit om zich af te wenden van de islam. De rechtbank is van oordeel dat uit het verslag van het nader gehoor blijkt dat verweerder hierover voldoende vragen heeft gesteld en dat bij bepaalde antwoorden voldoende is doorgevraagd. De rechtbank volgt daarom niet het standpunt van eiser dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de werkinstructie en/of de samenwerkingsplicht.
Bekering tot het christendom
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het ongeloofwaardig is dat eiser zich heeft bekeerd tot het christendom. Verweerder heeft hiertoe niet ten onrechte overwogen dat eiser zijn motieven voor en het proces van bekering niet inzichtelijk heeft gemaakt.
8. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] volgt dat verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van een bekering doorslaggevend gewicht kan toekennen aan de motieven voor en het proces van bekering. Dit geldt in het bijzonder wanneer een vreemdeling - zoals eiser - afkomstig is uit een land waar een bekering tot een andere dan de daar gangbare geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel is.
9. Niet ten onrechte stelt verweerder zich op het standpunt dat de verklaringen van eiser over de kennismaking met het christendom vaag en summier zijn. Eiser heeft verklaard dat hij januari 2018 geen zin had om naar de kerk te gaan. Hij heeft verklaard waarom hij in maart 2018 wel naar de kerk is gegaan. Eiser weet niet te verduidelijken waarom hij zijn telefoonnummer gaf aan de evangelisten. Verder heeft eiser wisselende verklaringen afgelegd over de doop. Eiser heeft verklaard dat hij zich niet wilde laten dopen uit angst dat hij tijdens het dopen gefilmd of gefotografeerd zou worden. Niet ten onrechte vindt verweerder dan ook vreemd dat eiser zich toch heeft laten dopen omdat een zuster verdrietig was vanwege het feit dat hij zich niet wilde laten dopen. Dit getuigt niet van een diepgewortelde overtuiging die heeft geleid tot de doop. Eiser kan tevens niets verklaren over wat hij met de zusters heeft besproken tijdens de vele gesprekken. Daarnaast heeft verweerder opmerkelijk mogen vinden dat eiser zich zeer snel laten dopen. Eiser in maart 2018 voor het eerst naar de kerk gegaan. Van 26 april 2018 tot 15 mei 2018 heeft eiser in Iran, Frankrijk en Duitsland verbleven en op 15 juni 2018 heeft hij zich laten dopen. Daarnaast heeft verweerder het vreemd mogen vinden dat eiser zich in Thailand niet heeft verdiept in andere religies te meer omdat hij een slechte ervaring had met zijn eerdere religie. Ook ten aanzien van de bekering is de rechtbank van oordeel dat uit het nader gehoor niet blijkt dat verweerder niet de juiste vragen heeft gesteld of dat er ten onrechte niet is doorgevraagd.
10. Verweerder heeft in het verweerschrift erkend dat het door eiser overgelegde doopcertificaat en de overgelegde brief van 10 februari 2019 van de Evangelische gemeenschap [plaats 2] en de brief van 7 juli 2019 van de Evangelische gemeente [plaats 3] ten onrechte niet zijn betrokken bij de beoordeling van de bekering en dat daarom sprake is van een motiveringsgebrek. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de door eiser overgelegde verklaringen, als ook de brief van 2 november 2020 van de gereformeerde kerk [plaats 1] , niet alsnog de gestelde bekering aannemelijk maken. Verweerder verzoekt de rechtbank om het gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft mogen stellen dat het feit dat eiser kennis heeft van het christendom en dat hij geloofsactiviteiten verricht het gemis van een goede verklaring met betrekking tot de motieven voor en het proces van bekering niet kan vervangen. Gelet op het feit dat verweerder de in rechtsoverweging 10 genoemde verklaringen ten onrechte niet heeft betrokken bij de beoordeling van de bekering is sprake van een motiveringsgebrek. Nu verweerder in het verweerschrift heeft toegelicht dat deze documenten de gestelde bekering niet alsnog aannemelijk maken omdat eiser geen overtuigende verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot de motieven voor en het proces van bekering, ziet de rechtbank aanleiding om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. Niet is gebleken dat eiser hierdoor is benadeeld.
Problemen met de autoriteiten
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het ongeloofwaardig is dat eiser problemen heeft ondervonden met de Iraanse autoriteiten.
13. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser bevreemdend heeft verklaard over het feit hoe de Iraanse autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van de foto’s waarop eiser staat afgebeeld met een Amerikaans schip. Het is bevreemdend dat eiser foto’s van een memorystick op een werkcomputer heeft overgezet en die onbeheerd heeft achtergelaten in een open ruimte terwijl eiser wist dat er op de memorystick foto’s stonden van zijn doop en van hemzelf met een Amerikaans schip waardoor hij in de problemen zou kunnen komen. Ook heeft verweerder bevreemdend mogen vinden dat eiser volgens zijn verklaring een kantoor in Iran had en dat hij regelmatig terugkeerde naar Iran. Dit rijmt niet met het feit dat eiser heeft verklaard dat hij in Iran in angst leefde en daarom naar Thailand is vertrokken.
Conclusie
14. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
15. Gelet op rechtsoverweging 11 bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS van 30 december 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:3513).