1.2Op 10 juli 2015 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ”. Deze verblijfsvergunning heeft verweerder met ingang van 10 juli 2015 verleend. Op 7 november 2018 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een “EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen”. Op 14 november 2018 heeft verweerder een meldingsformulier ontvangen van de heer [A] (hierna: [A] ) waarin staat dat de relatie met eiseres is verbroken met ingang van 17 oktober 2018 en dat [A] niet weet waar eiseres nu verblijft. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals eerder weergegeven onder het kopje “Procesverloop”.
De intrekking van de verblijfsvergunning
2. Verweerder heeft de aan eiseres verleende verblijfsvergunning met ingang van 17 oktober 2018 ingetrokken, omdat uit het meldingsformulier van [A] is gebleken dat de relatie met ingang van die datum is verbroken. Uit de verklaringen van eiseres is gebleken dat zij met ingang van 17 oktober 2018 de gezamenlijke woning heeft verlaten. Eiseres heeft niet met stukken onderbouwd dat de relatie met [A] na 17 oktober 2018 nog heeft voortgeduurd. Eiseres voldoet daarom met ingang van die datum niet langer aan het verblijfsdoel van de verleende vergunning.
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte met ingang van 17 oktober 2018 haar vergunning heeft ingetrokken. Dat eiseres op 17 oktober 2018 de gezamenlijke woning heeft verlaten, betekent niet dat met ingang van die datum ook de relatie beëindigd was. Eiseres hield nog steeds van [A] en in telefoongesprekken zei hij dat hij ook nog dat hij van haar hield. Dat is de reden geweest waarom eiseres bij indiening van haar aanvraag op 7 november 2018 aangaf dat de relatie nog bestond. Uit de door eiseres overgelegde Whatsapp-gesprekken volgt dat [A] nog steeds om eiseres gaf. Pas toen eiseres begin december 2018 haar spullen uit de woning haalde was de relatie definitief tot een einde gekomen, aldus eiseres.
4. Niet in geschil is dat de verblijfsvergunning van eiseres moet worden ingetrokken, nu de relatie tussen eiseres en [A] is geëindigd en zij ook niet langer samenwonen. Wel is in geschil met ingang van welke datum de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht kon worden ingetrokken; verweerder houdt vast aan 17 oktober 2018, terwijl eiseres stelt dat de relatie pas in december 2018 is geëindigd.
5. Het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning is een voor eiseres belastend besluit en het is dan ook aan verweerder om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking van de verblijfsvergunning per 17 oktober 2018 is voldaan.
6. Verweerder heeft op 14 november 2018 een meldingsformulier van [A] ontvangen waarin hij aangeeft dat de relatie per 17 oktober 2018 is verbroken. Op grond van deze informatie heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank kunnen concluderen dat niet langer werd voldaan aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning. Verweerder heeft hierbij niet ten onrechte betrokken dat eiseres met ingang van 17 oktober 2018 niet langer samenwoonde met [A] . Eiseres heeft geen objectieve gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de melding van [A] onjuist is, achterhaald is en/of anders zou moeten worden geïnterpreteerd. De door eiseres overgelegde Whatsapp-berichten geven hier geen blijk van. Uit deze berichten blijkt dat [A] op 7 november 2018 in een tijdsbestek van 10 minuten enkele berichten aan eiseres heeft verzonden. Uit de inhoud van deze berichten blijkt niet dat de relatie tussen eiseres en [A] op dat moment nog voortduurde. Eiseres heeft dus geen tegenbewijs overgelegd dat afbreuk doet aan het standpunt van verweerder dat de relatie tussen eiseres en [A] is verbroken en dat per 17 oktober 2018 niet langer werd voldaan aan de beperking waaronder aan haar een verblijfsvergunning was verleend. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de lastige bewijspositie waarin eiseres verkeert, is het voor haar niet onmogelijk om aan te tonen dat de relatie feitelijk langer voortduurde. Eiseres had bijvoorbeeld bewijs kunnen overleggen van vormen van digitale communicatie, bijvoorbeeld van chatgesprekken of (sms)berichten, met verklaringen van [A] of andere personen, zoals familieleden of vrienden, over de relatie tussen eiseres en [A] . Daarvan is in dit geval niet gebleken. De beroepsgrond dat verweerder de verblijfsvergunning ten onrechte per 17 oktober 2018 heeft ingetrokken slaagt daarom niet.
De afwijzing van de aanvraag
7. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat eiseres niet direct voorafgaand aan het indieningsmoment vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf heeft gehad. Verweerder overweegt in dit kader dat de verblijfsvergunning van eiseres met ingang van 17 oktober 2018 is ingetrokken en dat zij haar aanvraag pas op 7 november 2018 heeft ingediend. Ook indien verweerder zou uitgaan van het standpunt van eiseres dat van een feitelijke, definitieve relatiebreuk pas sprake was op 4 december 2018, zou zij eveneens niet voldoen aan de vijfjaarstermijn. Eiseres heeft immers van 1 september 2012 tot 3 september 2012 een onderbreking in haar verblijfsrecht. Dit verblijfsgat staat in rechte vast. Eiseres heeft over de periode van 3 september 2012 tot 10 juli 2015 een verblijfsrecht op grond van studie gehad. Omdat dit een verblijfsrecht van tijdelijke aard is, telt dit verblijfsrecht slechts voor de helft mee in de berekening of is voldaan aan de vijfjaarstermijn. Een intrekkingsdatum van 4 december 2018 zou betekenen dat eiseres een verblijfsduur zou hebben gehad van 4 jaar en 10 maanden. Eiseres voldoet niet aan de in het beleid genoemde uitzonderingen. Verweerder ziet verder geen aanleiding om met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de beleidsregels af te wijken.
8. Eiseres voert aan dat verweerder aan haar een verblijfsvergunning had moeten verstrekken. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met het feit dat zij geestelijk is mishandeld door [A] . Dit volgt ook uit informatie van de huisarts van eiseres.
9. Op grond van artikel 45b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan, onverminderd het eerste lid, de aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen slechts worden afgewezen, indien de vreemdeling niet gedurende vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Vw heeft gehad, met inachtneming van het derde lid.
10. Nu verweerder, zoals is overwogen onder 6, de verblijfsvergunning van eiseres met ingang van 17 oktober 2018 heeft mogen intrekken, heeft eiseres reeds daarom niet vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Vw gehad. Om die reden heeft verweerder de aanvraag van eiseres kunnen afwijzen. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat in het geval van eiseres geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die ertoe nopen dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb afwijkt van zijn beleid. Verweerder heeft in dit kader kunnen overwegen dat de door eiseres geschetste relatieproblematiek, hoe zeer die ook te betreuren is, niet uitzonderlijk is.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.