ECLI:NL:RBDHA:2021:15601

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2021
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
AWB 20/6695 en AWB 20/6696
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en afwijzing aanvraag EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen na relatiebreuk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Surinaamse vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verblijfsvergunning op basis van haar relatie met [A], maar deze vergunning werd ingetrokken na een melding van [A] dat de relatie was verbroken op 17 oktober 2018. Eiseres had op 7 november 2018 een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, maar deze werd afgewezen omdat zij niet voldeed aan de vereiste van vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning voldeed, omdat zij vanaf 17 oktober 2018 niet langer samenwoonde met [A] en er geen objectieve gegevens waren die de stelling van eiseres ondersteunden dat de relatie langer had voortgeduurd. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de verblijfsvergunning per 17 oktober 2018 terecht was en dat eiseres niet voldeed aan de vereisten voor de aanvraag van de EU-verblijfsvergunning.

Eiseres voerde aan dat zij geestelijk was mishandeld door [A] en dat dit niet voldoende was meegewogen door verweerder. De rechtbank oordeelde echter dat de door eiseres geschetste omstandigheden niet uitzonderlijk waren en dat verweerder voldoende gemotiveerd had afgewezen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 20/6695 en AWB 20/6696
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 17 maart 2021 in de zaak tussen
[eiseres] , geboren op [geboortedatum] 1988, van Surinaamse nationaliteit, eiseres/verzoekster
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S. Akkas),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans).

Procesverloop

Bij besluit van 24 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres/verzoekster (hierna te noemen: eiseres) van 7 november 2018 tot het verlenen van een “EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen” afgewezen en de aan eiseres verleende verblijfsvergunning onder de beperking “verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ” met terugwerkende kracht vanaf 17 oktober 2018 ingetrokken.
Bij besluit van 2 augustus 2019 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, heeft bij uitspraak van 4 mei 2020 [1] het door eiseres ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit I vernietigd en verweerder de opdracht gegeven om opnieuw op het bezwaar van eiseres te beslissen met inachtneming van de uitspraak.
Bij besluit van 31 juli 2020 (het bestreden besluit II) heeft verweerder opnieuw op het bezwaar van eiseres beslist en heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld. Zij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2021 via Skype-verbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1
Aan eiseres is met ingang van 27 december 2007 een verblijfsvergunning verleend met als doel “studie”. Deze verblijfsvergunning was geldig tot 1 september 2008. Deze verblijfsvergunning is verlengd. In 2010 heeft eiseres te laat een verzoek ingediend om verlenging, waardoor een verblijfsgat is ontstaan van 2 dagen, te weten 1 en 2 september 2010. Ook in 2012 heeft eiseres te laat een verlengingsaanvraag ingediend, hierdoor heeft zij een verblijfsgat van twee dagen, te weten 1 en 2 september 2013.
1.2
Op 10 juli 2015 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “verblijf als familie- of gezinslid bij [A] ”. Deze verblijfsvergunning heeft verweerder met ingang van 10 juli 2015 verleend. Op 7 november 2018 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot het verlenen van een “EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen”. Op 14 november 2018 heeft verweerder een meldingsformulier ontvangen van de heer [A] (hierna: [A] ) waarin staat dat de relatie met eiseres is verbroken met ingang van 17 oktober 2018 en dat [A] niet weet waar eiseres nu verblijft. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals eerder weergegeven onder het kopje “Procesverloop”.
De intrekking van de verblijfsvergunning
2. Verweerder heeft de aan eiseres verleende verblijfsvergunning met ingang van 17 oktober 2018 ingetrokken, omdat uit het meldingsformulier van [A] is gebleken dat de relatie met ingang van die datum is verbroken. Uit de verklaringen van eiseres is gebleken dat zij met ingang van 17 oktober 2018 de gezamenlijke woning heeft verlaten. Eiseres heeft niet met stukken onderbouwd dat de relatie met [A] na 17 oktober 2018 nog heeft voortgeduurd. Eiseres voldoet daarom met ingang van die datum niet langer aan het verblijfsdoel van de verleende vergunning.
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte met ingang van 17 oktober 2018 haar vergunning heeft ingetrokken. Dat eiseres op 17 oktober 2018 de gezamenlijke woning heeft verlaten, betekent niet dat met ingang van die datum ook de relatie beëindigd was. Eiseres hield nog steeds van [A] en in telefoongesprekken zei hij dat hij ook nog dat hij van haar hield. Dat is de reden geweest waarom eiseres bij indiening van haar aanvraag op 7 november 2018 aangaf dat de relatie nog bestond. Uit de door eiseres overgelegde Whatsapp-gesprekken volgt dat [A] nog steeds om eiseres gaf. Pas toen eiseres begin december 2018 haar spullen uit de woning haalde was de relatie definitief tot een einde gekomen, aldus eiseres.
4. Niet in geschil is dat de verblijfsvergunning van eiseres moet worden ingetrokken, nu de relatie tussen eiseres en [A] is geëindigd en zij ook niet langer samenwonen. Wel is in geschil met ingang van welke datum de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht kon worden ingetrokken; verweerder houdt vast aan 17 oktober 2018, terwijl eiseres stelt dat de relatie pas in december 2018 is geëindigd.
5. Het besluit tot intrekking van de verblijfsvergunning is een voor eiseres belastend besluit en het is dan ook aan verweerder om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking van de verblijfsvergunning per 17 oktober 2018 is voldaan.
6. Verweerder heeft op 14 november 2018 een meldingsformulier van [A] ontvangen waarin hij aangeeft dat de relatie per 17 oktober 2018 is verbroken. Op grond van deze informatie heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank kunnen concluderen dat niet langer werd voldaan aan de voorwaarden voor de verblijfsvergunning. Verweerder heeft hierbij niet ten onrechte betrokken dat eiseres met ingang van 17 oktober 2018 niet langer samenwoonde met [A] . Eiseres heeft geen objectieve gegevens overgelegd waaruit blijkt dat de melding van [A] onjuist is, achterhaald is en/of anders zou moeten worden geïnterpreteerd. De door eiseres overgelegde Whatsapp-berichten geven hier geen blijk van. Uit deze berichten blijkt dat [A] op 7 november 2018 in een tijdsbestek van 10 minuten enkele berichten aan eiseres heeft verzonden. Uit de inhoud van deze berichten blijkt niet dat de relatie tussen eiseres en [A] op dat moment nog voortduurde. Eiseres heeft dus geen tegenbewijs overgelegd dat afbreuk doet aan het standpunt van verweerder dat de relatie tussen eiseres en [A] is verbroken en dat per 17 oktober 2018 niet langer werd voldaan aan de beperking waaronder aan haar een verblijfsvergunning was verleend. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de lastige bewijspositie waarin eiseres verkeert, is het voor haar niet onmogelijk om aan te tonen dat de relatie feitelijk langer voortduurde. Eiseres had bijvoorbeeld bewijs kunnen overleggen van vormen van digitale communicatie, bijvoorbeeld van chatgesprekken of (sms)berichten, met verklaringen van [A] of andere personen, zoals familieleden of vrienden, over de relatie tussen eiseres en [A] . Daarvan is in dit geval niet gebleken. De beroepsgrond dat verweerder de verblijfsvergunning ten onrechte per 17 oktober 2018 heeft ingetrokken slaagt daarom niet.
De afwijzing van de aanvraag
7. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat eiseres niet direct voorafgaand aan het indieningsmoment vijf jaar onafgebroken rechtmatig verblijf heeft gehad. Verweerder overweegt in dit kader dat de verblijfsvergunning van eiseres met ingang van 17 oktober 2018 is ingetrokken en dat zij haar aanvraag pas op 7 november 2018 heeft ingediend. Ook indien verweerder zou uitgaan van het standpunt van eiseres dat van een feitelijke, definitieve relatiebreuk pas sprake was op 4 december 2018, zou zij eveneens niet voldoen aan de vijfjaarstermijn. Eiseres heeft immers van 1 september 2012 tot 3 september 2012 een onderbreking in haar verblijfsrecht. Dit verblijfsgat staat in rechte vast. Eiseres heeft over de periode van 3 september 2012 tot 10 juli 2015 een verblijfsrecht op grond van studie gehad. Omdat dit een verblijfsrecht van tijdelijke aard is, telt dit verblijfsrecht slechts voor de helft mee in de berekening of is voldaan aan de vijfjaarstermijn. Een intrekkingsdatum van 4 december 2018 zou betekenen dat eiseres een verblijfsduur zou hebben gehad van 4 jaar en 10 maanden. Eiseres voldoet niet aan de in het beleid genoemde uitzonderingen. Verweerder ziet verder geen aanleiding om met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de beleidsregels af te wijken.
8. Eiseres voert aan dat verweerder aan haar een verblijfsvergunning had moeten verstrekken. Verweerder heeft onvoldoende rekening gehouden met het feit dat zij geestelijk is mishandeld door [A] . Dit volgt ook uit informatie van de huisarts van eiseres.
9. Op grond van artikel 45b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan, onverminderd het eerste lid, de aanvraag tot het verlenen van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen slechts worden afgewezen, indien de vreemdeling niet gedurende vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Vw heeft gehad, met inachtneming van het derde lid.
10. Nu verweerder, zoals is overwogen onder 6, de verblijfsvergunning van eiseres met ingang van 17 oktober 2018 heeft mogen intrekken, heeft eiseres reeds daarom niet vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Vw gehad. Om die reden heeft verweerder de aanvraag van eiseres kunnen afwijzen. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat in het geval van eiseres geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die ertoe nopen dat verweerder op grond van artikel 4:84 van de Awb afwijkt van zijn beleid. Verweerder heeft in dit kader kunnen overwegen dat de door eiseres geschetste relatieproblematiek, hoe zeer die ook te betreuren is, niet uitzonderlijk is.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan, voor zover het beroep betreft, binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.AWB 19/6560 en AWB 19/6562.