ECLI:NL:RBDHA:2021:15603

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
NL21.2913 en NL21.2911
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in de asielprocedures van twee eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. P.A.J. Mulders, tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door J.H.M. Post. De rechtbank heeft geoordeeld dat de aanvragen van de eisers voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling zijn genomen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van deze aanvragen. De eisers hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van 26 februari 2021, waarin werd gesteld dat Duitsland verantwoordelijk was voor hun asielaanvragen. Tijdens de zitting op 16 maart 2021 zijn de eisers niet verschenen, maar de verweerder was vertegenwoordigd.

De rechtbank overweegt dat de eisers niet hebben aangetoond dat de overdracht naar Duitsland in strijd zou zijn met hun mensenrechten, zoals vastgelegd in het EVRM en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank stelt vast dat Duitsland zich aan zijn internationale verplichtingen houdt en dat er geen structurele tekortkomingen zijn in de Duitse asielprocedure. De eisers hebben ook aangevoerd dat zij door de coronamaatregelen niet zelfstandig naar Duitsland kunnen vertrekken, maar de rechtbank oordeelt dat dit geen reden is om de asielaanvragen in behandeling te nemen. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.2913 en NL21.2911
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen [eiseres] en [eiser]eisers
V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer 1]
(gemachtigde: mr. P.A.J. Mulders), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: J.H.M. Post).

Procesverloop

Bij besluiten van 26 februari 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaken NL21.2914 en NL21.2912, plaatsgevonden op 16 maart 2021. Eisers en hun gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvragen van eisers niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen. In dit geval heeft verweerder op 7 januari 2021 een terugnameverzoek naar Duitsland verstuurd. Op 14 januari 2021 heeft Duitsland dit verzoek geaccepteerd en kwam het claimakkoord vast te staan.
2. Allereerst voeren eisers aan dat als ze naar Duitsland worden overgedragen, dit in strijd is met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest). Hun asielaanvraag zal als een opvolgende aanvraag worden
behandeld. Eisers vrezen dat zij direct na de overdracht naar Duitsland zullen worden gedetineerd en zonder inhoudelijke beoordeling van hun asielaanvraag zullen worden uitgezet naar Nigeria, waar zij stellen te vrezen voor vervolging en/of onmenselijke behandeling. Eisers wijzen hierbij op het AIDA-landenrapport inzake Duitsland van april 2019, waaruit blijkt dat kosteloze rechtsbijstand nauwelijks wordt verleend. Het is daardoor maar zeer de vraag of eisers in staat worden gesteld om rechtsmiddelen tegen de beoordeling van hun asielaanvraag in te stellen. De beperking van kosteloze rechtsbijstand mag er niet toe leiden dat de toegang tot de rechter wordt belemmerd en dat is hier wel het geval. Volgens eisers moet verweerder hun asielverzoeken aan zich trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening, omdat zij door de bestreden besluiten onevenredig hard worden getroffen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
3. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in hun geval niet mag. De rechtbank is van oordeel dat eisers daarin niet zijn geslaagd
4. Eisers hebben in hun zienswijze onder andere een beroep gedaan op paragraaf 2.7 uit het AIDA-rapport:
'There have been no reports of Dublin returnees facing difficulties in re-accessing an asylum procedure or facing any other problems after having been transferred to Germany. There is no uniform procedure for the reception and further treatment of Dublin returnees. If they had already applied for asylum in Germany, they are usually obliged to return to the region to which they had been assigned during the former asylum procedure in Germany. If their application had already been rejected by a final decision, it is possible for them to be placed in pre-removal detention upon return to Germany.'
5. Uit de door eisers aangehaalde passage volgt niet dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele tekortkomingen in de Duitse asielprocedure. In deze passage staat dat er geen meldingen zijn van Dublinclaimanten die bij terugkomst in Duitsland moeilijkheden ondervinden bij het opnieuw toegang verkrijgen tot een asielprocedure of van andere problemen. Duitsland garandeert bovendien met het claimakkoord dat het asielverzoek van eisers in behandeling zal worden genomen en dat hun situatie zal worden beoordeeld in lijn met de verdragsverplichtingen en verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van réfoulement zal zijn. Dat sprake is van indirect réfoulement omdat eisers vrezen dat zij naar hun land van herkomst zullen worden teruggestuurd, volgt de rechtbank dan ook niet.
6. De enkele omstandigheid dat er eventueel geen kosteloze rechtsbijstand wordt verleend leidt ook niet tot de conclusie dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele tekortkomingen. Dat in een procedure wordt beslist of aanspraak bestaat op gefinancierde rechtsbijstand maakt verder niet dat de daadwerkelijke toegang tot de rechter niet gewaarborgd is. Uit artikel 19 en verder van de Procedurerichtlijn volgt niet dat iedere vreemdeling onvoorwaardelijk recht heeft op kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging in asielprocedures, zowel in eerste aanleg als in beroepsprocedures.
Ook biedt artikel 20, derde lid, van de Procedurerichtlijn lidstaten expliciet de mogelijkheid om geen kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te bieden wanneer het beroep volgens de rechterlijke instantie of een andere bevoegde autoriteit geen reële kans van slagen heeft. Het door Duitsland gehanteerde systeem dat een vreemdeling recht heeft op kosteloze bijstand indien door de rechter wordt beoordeeld dat het beroep een kans van slagen heeft, is dus in overeenstemming met de Procedurerichtlijn. Voor zover eisers stellen dat hen ten onrechte kosteloze rechtsbijstand zal worden onthouden, moet dit worden ingebracht en beoordeeld in Duitsland bij de (hogere) autoriteiten. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij, eventueel zonder kosteloze rechtsbijstand, niet zouden kunnen klagen.
7. Voor zover eisers hebben gewezen op het risico om na overdracht aan Duitsland te zullen worden gedetineerd overweegt de rechtbank verder dat eisers met het AIDA-rapport niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van ernstige tekortkomingen in de wijze waarop in Duitsland uitvoering wordt gegeven aan vreemdelingenbewaring. Uit het rapport volgt dat er diverse waarborgen zijn en dat het ook mogelijk is om beroep aan te tekenen tegen de inbewaringstelling. Daarbij mag verweerder er in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uitgaan dat Duitsland zich aan zijn internationale verplichtingen houdt. Wanneer eisers het met de uitvoering van de vreemdelingenbewaring niet eens zijn, kunnen zij hierover klagen in Duitsland bij de (hogere) autoriteiten. Het is niet gebleken dat klagen voor hen onmogelijk of bij voorbaat zinloos is
8. Eisers voeren voorts aan dat zij door de huidige corona maatregelen niet zelfstandig naar Duitsland kunnen vertrekken, waardoor zij niet in staat zijn te voldoen aan het rechtsgevolg van artikel 44a, eerste lid, onder c en artikel 62c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Vrijwillige terugkeer is in de huidige situatie niet mogelijk en hier is geen rekening mee gehouden door verweerder in het bestreden besluit. Hierdoor is sprake van een motiveringsgebrek volgens eisers.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder afdoende is ingegaan op de stelling van eisers dat zij niet vrijwillig kunnen terugkeren naar Duitsland waardoor er rechtsgevolgen ontstaan, waar zij zich niet tegen kunnen verzetten. In het besluit heeft verweerder aangegeven dat op basis van het claimakkoord alleen een gecontroleerde overdracht mogelijk is en dat hij in de samenwerking met de Duitse autoriteiten afhankelijk is van hun werkwijze. Hierdoor kan eisers niet de mogelijkheid worden geboden om zelfstandig terug te keren. De Dublinverordening bevat echter geen verplichting tot overdracht op vrijwillige basis. Verweerder wijst hierbij terecht op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 augustus 20171, waarin is bepaald dat uit de Uitvoeringsverordening niet volgt dat de wijzen van overdracht in een bepaalde rangorde tot elkaar staan. Het is dus niet verplicht een vreemdeling altijd de gelegenheid te bieden voor een overdracht op eigen initiatief. De omstandigheid dat aan eisers niet de mogelijkheid wordt geboden om vrijwillig terug te keren maakt aldus niet dat er geen overdracht zou kunnen plaatsvinden, noch dat het besluit onrechtmatig is.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de aangevoerde omstandigheden van eisers geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvragen in behandeling te nemen.
11. De beroepen zijn ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Bazaz, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
25 maart 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. L.A. Banga S. Bazaz
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.