ECLI:NL:RBDHA:2021:15606

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
NL21.3387
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E.A.A. Charry, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. H.J. Metselaar, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 23 maart 2021 heeft eiser aangevoerd dat Nederland verantwoordelijk zou moeten zijn voor zijn asielverzoek, omdat hij door Italiaanse autoriteiten was geïnformeerd dat hij naar Nederland moest terugkeren. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiser op 17 november 2020 illegaal via Italië het Dublingrondgebied is binnengekomen en op 28 november 2020 een asielverzoek in Italië heeft ingediend. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat Nederland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag en dat de Italiaanse autoriteiten hun verantwoordelijkheid hebben erkend.

Eiser heeft ook bezorgdheid geuit over zijn terugkeer naar Italië, omdat hij vreest voor zijn veiligheid vanwege een familievete. De rechtbank heeft overwogen dat verweerder in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat eiser niet heeft aangetoond dat Italië hem niet kan beschermen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de omstandigheden van eiser niet zodanig bijzonder zijn dat een uitzondering op de Dublinverordening gerechtvaardigd zou zijn.

Ten slotte heeft eiser betoogd dat de coronapandemie een beletsel vormt voor zijn overdracht naar Italië. De rechtbank heeft geoordeeld dat dit nog steeds als een tijdelijk beletsel kan worden aangemerkt en dat de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig is. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.3387
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E.A.A. Charry), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.3388, plaatsgevonden op 23 maart 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W.F. Menick, als waarnemer van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben (fictief) ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert allereerst aan dat verweerder nader moet onderzoeken of Nederland verantwoordelijk is voor zijn asielverzoek op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft in het gehoor namelijk verklaard dat door Italië tegen hem is gezegd dat hij naar Nederland moet terugkeren, omdat in Nederland eerder vingerafdrukken van hem zijn afgenomen. Dit heeft hij gedaan. Eiser betwist dat hij in Italië een asielverzoek heeft gedaan. Dat Italië niet heeft gereageerd op het claimverzoek kan hiermee verband houden.
3. De rechtbank overweegt dat uit de Eurodac-gegevens blijkt dat eiser op 17 november 2020 op illegale wijze het Dublingrondgebied is ingereisd via Italië en dat eiser daar op 28 november 2020 een asielverzoek heeft ingediend. De rechtbank verwijst hierbij naar artikel 2, derde lid, van Verordening (EG) 407/2002, waarin is aangegeven dat gegeven van asielzoekers worden aangeduid met een ''1'', zoals ook in het resultaat van het onderzoek naar eisers vingerafdrukken staat vermeld. Uit lijst A van bijlage II bij de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 118/2014 volgt dat een treffer in Eurodac geldt als bewijs van de indiening van een asielverzoek. Artikel 22, derde lid, van de Dublinverordening bepaalt dat een vreemdeling bewijs kan leveren van het tegendeel. Eiser is hier niet in geslaagd. Eiser heeft alleen gesteld dat hij geen asiel heeft aangevraagd in Italië en dat de Italiaanse autoriteiten tegen hem hebben gezegd dat hij naar Nederland moet terugkeren, maar hij heeft dit niet nader onderbouwd. Anders dan eiser stelt, blijkt dit ook niet uit het gehoor. Dit is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende om niet uit te kunnen gaan van de juistheid van het resultaat van het onderzoek in het Eurodac-systeem en het claimakkoord van Italië. Dat Italië niet expliciet heeft gereageerd op het claimverzoek, doet niets af aan de geldigheid van het claimakkoord. Verweerder heeft daarom geen nader onderzoek hoeven verrichten of Nederland verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser.
4. Eiser voert verder aan dat hij bang is om naar Italië terug te keren, omdat hij bang is dat zijn broer hem daar makkelijk kan traceren. Zijn broer heeft het op hem gemunt omdat er een familievete is ontstaan jegens hem vanwege zijn homoseksualiteit. Verder loopt hij groot risico dat hij in een situatie komt van gedwongen terugkeer naar Irak in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit (recent) nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020 en 25 februari 20211. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Eiser is hier niet in geslaagd
6. Eiser heeft geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van structurele gebreken in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem. Hij heeft niet onderbouwd dat hij in strijd met artikel 3 van het EVRM gedwongen teruggestuurd zal worden naar Irak. Italië garandeert met het claimakkoord dat een asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. De garantie van de lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen omvat ook de verantwoordelijkheid dat een eventuele uitzetting niet in strijd met het verbod van réfoulement zal zijn. Dat sprake is van indirect réfoulement omdat eiser vreest dat hij naar zijn land van herkomst zal worden teruggestuurd, volgt de rechtbank dan ook niet. Verder heeft eiser niet onderbouwd dat Italië hem niet zal kunnen of willen beschermen tegen zijn broer, wanneer hij om die bescherming verzoekt. Indien eiser toch meent dat Italië in strijd met de richtlijnen handelt, is het aan hem om daarover te klagen bij de (hogere) Italiaanse autoriteiten. Het is niet gebleken dat klagen voor hem onmogelijk of zinloos is.
7. Eiser voert ten slotte aan dat de omstandigheid dat niet kan worden overgedragen door de gevolgen van de coronapandemie, niet langer kan worden aangemerkt als een tijdelijk beletsel. Te meer gelet op de vele virusvarianten en de derde golf die eraan komt. Bovendien meent eiser dat het merkwaardig is dat buitenlandse reizen worden ontraden, maar dat overdrachten in het kader van Dublin nog wel plaatsvinden.
8. De rechtbank overweegt dat de omstandigheid dat een overdracht mogelijk niet kan plaatsvinden door de gevolgen van de coronapandemie nog steeds kan worden aangemerkt als een tijdelijk, feitelijk beletsel. Dit maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat ook niet onrechtmatig. Het staat er niet aan in de weg dat, als het overdrachtsbeletsel is opgeheven, de vreemdeling in beginsel alsnog kan worden overgedragen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de ABRvS van 8 april 20202. Verweerder heeft bovendien ter zitting toegelicht dat overdrachten de afgelopen maanden mondjesmaat hebben plaatsgevonden en dat deze nog steeds plaatsvinden. Verder overweegt de rechtbank dat buitenlandse reizen worden ontraden, maar dat noodzakelijke reizen nog steeds plaatsvinden. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder overdrachten in het kader van Dublin als noodzakelijk aanmerkt.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de omstandigheden van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
31 maart 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. B. Fijnheer T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.