ECLI:NL:RBDHA:2021:15610

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
NL21.3156
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en afwijzing verzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. H.J. Metselaar, had de aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 23 maart 2021 heeft eiser zijn bezwaren toegelicht, waarbij hij stelde dat Italië niet in staat was om zijn asielverzoek adequaat te behandelen en dat hij in Italië aan zijn lot zou worden overgelaten. De rechtbank overwoog dat verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat het aan eiser was om aan te tonen dat dit in zijn geval niet opging. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat er structurele gebreken waren in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem die het vertrouwen in Italië zouden ondermijnen.

Eiser voerde ook aan dat artikel 16 van de Dublinverordening van toepassing was vanwege een pleegouderrelatie met een persoon in Nederland, maar de rechtbank oordeelde dat deze relatie niet juridisch was vastgelegd en dat er geen sprake was van een afhankelijkheid in de zin van de verordening. Daarnaast werd het beroep op artikel 17 van de Dublinverordening verworpen, omdat eiser niet had aangetoond dat overdracht aan Italië zou leiden tot onevenredige hardheid.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.3156
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Drenth), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 2 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.3157, plaatsgevonden op 23 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Malik. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben (fictief) ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de specifieke problemen die eiser in [plaats] met de opvang heeft ervaren. De protesten van de Italiaanse 'COA-medewerkers' tegen de sluiting van de opvang in [plaats] waren ineffectief en dit illustreert dat voor eiser klagen bij voorbaat zinloos is. Zijn rechten op de toegezegde opvang en een adequate verdediging hiervoor zijn genegeerd. Verder heeft Italië niet gegarandeerd dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen en dat hij opvang zal krijgen, omdat Italië het claimverzoek niet expliciet heeft aanvaard. Dit
onderstreept de kans dat eiser bij terugkeer aan zijn lot zal worden overgelaten en dat hij als Dublinterugkeerder geen opvang zal krijgen, zoals blijkt uit het rapport van SFH-Osar, en geen adequate rechtsbijstandsvoorziening.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit (recent) nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020 en 25 februari 20211. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Uit het rapport van SFH-Osar blijkt niet dat sprake is van zodanige aan het systeem gerelateerde structurele gebreken in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan ten opzichte van Italië. De ABRvS heeft dit rapport beoordeeld in haar uitspraak van 8 april 2020 en geoordeeld dat het geen wezenlijk ander beeld laat zien dan de informatie die in eerdere uitspraken al is beoordeeld. Uit het rapport volgt dat er moeilijkheden zijn met betrekking tot de opvang, maar niet dat Dublinterugkeerders in het geheel geen toegang tot de opvang hebben.
5. Ook uit het persoonlijk relaas van eiser blijkt niet dat sprake is van aan het systeem gerelateerde structurele gebreken. Eiser heeft verklaard dat hij bij zijn terugkeer naar Italië opvang heeft gekregen en een bericht dat zijn asielverzoek verder in behandeling werd genomen. Dat eiser vervolgens naar een andere opvanglocatie moest, maakt niet dat Italië zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer niet opnieuw opvang zal krijgen en ook niet dat hij geen adequate bijstand zal krijgen. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn asielverzoek niet in behandeling zal worden genomen. Verweerder stelt terecht dat Italië met het claimakkoord garandeert dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen. Hiermee garandeert Italië ook dat eiser opvang zal worden geboden in lijn met de Europese regelgeving. Dat dit claimakkoord fictief is, doet niets af aan de geldigheid van dit akkoord. Indien eiser toch van mening is dat Italië zich niet aan de internationale richtlijnen houdt, is het aan hem om hierover te klagen bij de Italiaanse (hogere) autoriteiten. Dat de protesten van de medewerkers van de opvang in Italië er niet toe hebben geleid dat de opvang niet werd gesloten, betekent niet dat, indien er een klachtwaardige situatie is, eiser hiermee niet bij de (hogere) autoriteiten terecht kan. Hij heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat klagen voor hem onmogelijk of zinloos is.
6. Eiser voert verder aan dat verweerder het asielverzoek van eiser aan zich had moeten trekken op basis van artikel 16 van de Dublinverordening. Er is tussen de heer [A] (hierna: [A] ) en hem namelijk sprake van een ouderband en ze beschouwen elkaar als pleegvader en pleegzoon.
7. De rechtbank is van oordeel dat artikel 16 van de Dublinverordening niet van toepassing is op de relatie tussen eiser en [A] . Verweerder stelt terecht dat [A] geen kind, broer, zus of ouder van eiser is. De pleegouderrelatie tussen eiser en [A] is verder ook niet juridisch vastgelegd. Van een afhankelijkheid in de zin van artikel 16 van de Dublinverordening is verder ook niet gebleken.
8. Eiser voert verder subsidiair aan dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening en dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom dit niet is gedaan. Eiser is in Italië geweest en daar is hij aan zijn lot overgelaten en had hij geen vaste basis. In Nederland heeft eiser deze vaste basis wel bij [A] en zijn gezin. Ondanks dat de ouderband tussen eiser en [A] niet juridisch is bestendigd en dit ook niet meer kan door de meerderjarigheid van eiser, blijkt de sterke band wel uit de stukken die eiser heeft overgelegd. Uit deze stukken blijkt namelijk dat er in het land van herkomst al banden waren en dat toen al sprake was van verzorging met kleding en levensbehoeften. Dit blijkt ook uit het huis dat [A] in 2016 heeft gekocht en verweerder is hieraan ten onrechte voorbij gegaan. Ook nu zorgt [A] voor eiser, onder andere in financieel opzicht. Verder is eiser opgenomen in het gezin van [A] en zien de andere kinderen van [A] eiser ook als broer. Eiser is ook sociaal betrokken in Nederland en hij verwijst daarvoor naar de stukken die getuigen over zijn vrienden in [plaats 1] en zijn betrokkenheid bij de plaatselijke voetbalvereniging. Verder is de stelling te relativeren dat eiser als meerderjarige naar Nederland is gekomen, omdat hij pas net 18 jaar was en hij bovendien nog minderjarig was bij zijn vertrek uit zijn land van herkomst. Dat eiser eerst naar zijn broer in Duitsland is gegaan, doet niets af aan de sterke band met zijn pleegvader, omdat het via zijn broer pas is gelukt om zijn pleegvader te vinden.
9. Verweerder kan in individuele gevallen gebruik maken van de bevoegdheid van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening indien eiser op basis van bijzondere, individuele omstandigheden aannemelijk maakt dat overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat in dit geval van een onevenredige hardheid getuigt. Volgens paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 maakt verweerder terughoudend gebruik van de bevoegdheid om het verzoek om internationale bescherming te behandelen op grond van artikel 17, eerste en tweede lid, Dublinverordening, als Nederland daartoe op grond van in de verordening neergelegde criteria niet is verplicht. Gelet op de ruime mate van bestuurlijke vrijheid die verweerder heeft om de hardheidsclausule toe te passen, toetst de rechtbank deze beslissing van verweerder terughoudend.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gestelde band tussen eiser en [A] geen aanleiding geeft om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd dat de enkele omstandigheid dat eiser na zijn terugkeer uit Italië bij [A] heeft verbleven, [A] kosten voor hem heeft gemaakt en dat hij dit wil blijven doen, onvoldoende is om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening. Verweerder heeft een feitelijke beoordeling gemaakt waarin de omstandigheden zijn meegewogen die eiser heeft aangevoerd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in een dusdanige afhankelijke positie verkeert dat verweerder zijn asielverzoek aan zich had moeten trekken. Ook de omstandigheden dat eiser sociaal betrokken is in Nederland en dat hij pas net meerderjarig was toen hij naar Nederland kwam, maken niet dat verweerder anders had moeten beslissen.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
31 maart 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. B. Fijnheer T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.