ECLI:NL:RBDHA:2021:15610
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en afwijzing verzoek
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. H.J. Metselaar, had de aanvraag niet in behandeling genomen, met als argument dat Italië verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit.
Tijdens de zitting op 23 maart 2021 heeft eiser zijn bezwaren toegelicht, waarbij hij stelde dat Italië niet in staat was om zijn asielverzoek adequaat te behandelen en dat hij in Italië aan zijn lot zou worden overgelaten. De rechtbank overwoog dat verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, en dat het aan eiser was om aan te tonen dat dit in zijn geval niet opging. De rechtbank concludeerde dat eiser niet had aangetoond dat er structurele gebreken waren in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem die het vertrouwen in Italië zouden ondermijnen.
Eiser voerde ook aan dat artikel 16 van de Dublinverordening van toepassing was vanwege een pleegouderrelatie met een persoon in Nederland, maar de rechtbank oordeelde dat deze relatie niet juridisch was vastgelegd en dat er geen sprake was van een afhankelijkheid in de zin van de verordening. Daarnaast werd het beroep op artikel 17 van de Dublinverordening verworpen, omdat eiser niet had aangetoond dat overdracht aan Italië zou leiden tot onevenredige hardheid.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.