ECLI:NL:RBDHA:2021:15625

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
16 februari 2022
Zaaknummer
NL21.3457
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht naar Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. A.J.M. Mohrmann, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. H.J. Metselaar, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië volgens de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 23 maart 2021 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, waarbij hij onder andere verwees naar een rapport van SFH-Osar dat tekortkomingen in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem beschrijft. Eiser betoogde dat deze tekortkomingen onder artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie vallen en dat de situatie in Italië niet veilig is voor Dublinterugkeerders.

De rechtbank heeft overwogen dat verweerder in zijn algemeenheid mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Eiser is er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat in zijn specifieke geval niet van dit beginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank concludeert dat de Italiaanse autoriteiten met het claimakkoord garanderen dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen en dat hij opvang zal ontvangen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Locatie Amersfoort
Bestuursrecht zaaknummer: NL21.3457
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.J.M. Mohrmann), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. H.J. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak NL21.3458, plaatsgevonden op 23 maart 2021. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J.A. Mgbejume. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. De Italiaanse autoriteiten hebben (fictief) ingestemd met deze verantwoordelijkheid.
2. Eiser voert aan dat sprake is van tekortkomingen in Italië die onder artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie vallen en dat deze tekortkomingen de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid hebben bereikt. Eiser heeft ter onderbouwing verwezen naar het rapport van SFH-Osar van 21 januari 2020 waaruit onder meer volgt dat er geen gestandaardiseerde procedure is om Dublinterugkeerders op te nemen in het systeem en dat er een risico is dat Dublinterugkeerders hun recht op herhuisvesting verliezen. De verwijzingen naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van
de Raad van State (ABRvS) ontslaan de rechter niet om zelf te beoordelen of de situatie in Italië voor Dublinterugkeerders nog wel houdbaar is. De overweging van verweerder dat de Italiaanse autoriteiten met het claimakkoord aangeven dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen is onjuist en bovendien moet verweerder eerst een individuele beoordeling maken van de omstandigheden waarin eiser terechtkomt als hij wordt overgedragen.
3. De rechtbank overweegt dat verweerder in zijn algemeenheid ten opzichte van Italië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft dit recent nog weer bevestigd in onder meer de uitspraken van 8 april 2020 en 25 oktober 20211. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië. Eiser is hier niet in geslaagd.
4. Uit het rapport van SFH-Osar blijkt niet dat sprake is van zodanige structurele gebreken in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten opzichte van Italië. Uit het rapport volgt dat er moeilijkheden zijn met betrekking tot de opvang, maar niet dat Dublinterugkeerders in het geheel geen toegang tot de opvang hebben. Het blijkt dan ook niet dat Dublinterugkeerders systematisch worden uitgesloten van opvang. Verder blijkt uit het rapport ook niet dat Dublinterugkeerders niet opnieuw een asielaanvraag kunnen indienen of dat deze niet in behandeling zal worden genomen. De rechtbank ziet zich bij dit oordeel gesteund in de uitspraak van de ABRvS van 8 april 2020. In deze uitspraak heeft de ABRvS geoordeeld dat het rapport geen wezenlijk ander beeld laat zien dan de informatie die in eerdere uitspraken al is beoordeeld.
5. Verder blijkt uit het persoonlijk relaas van eiser ook niet dat sprake is van structurele gebreken. Eiser heeft verklaard dat hij twee asielprocedures heeft gehad in Italië, dat hij tijdens deze procedures bijstand heeft gehad van een advocaat en dat hij ook twee keer in beroep is gegaan tegen een negatieve beslissing. Verder heeft eiser ook verklaard dat hij gedurende zijn hele verblijf in Italië opvang heeft gehad. Eiser heeft niet onderbouwd dat hij bij terugkeer niet opnieuw opvang zal krijgen en op straat terecht zal komen of dat zijn asielverzoek niet in behandeling zal worden genomen. Verweerder stelt terecht dat Italië met het claimakkoord garandeert dat het asielverzoek van eiser in behandeling zal worden genomen en dat zijn situatie zal worden beoordeeld aan dezelfde criteria als in Nederland en in lijn met de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van asielrecht. Met het claimakkoord garandeert Italië ook dat aan eiser in lijn met de richtlijnen opvangvoorzieningen zullen worden geboden.
6. Eiser voert verder aan dat er veel onduidelijk is over de overdrachten naar Italië en of deze kunnen plaatsvinden door de gevolgen van de coronapandemie. Het is in ieder geval niet langer houdbaar om te spreken van een tijdelijk feitelijk overdrachtsbeletsel. De uitspraak van de ABRvS van 8 april 20202 is niet langer actueel. Verweerder had in het bestreden besluit, in het kader van het overdrachtsbesluit, daarom moeten ingaan op de situatie van overdracht. Eiser wijst ter vergelijking op een situatie als in het arrest C.K, waarbij verweerder ook in het besluit al moet ingaan op de situatie van overdracht. Indien er
sprake is van een blijvend overdrachtsbeletsel moet daarom, analoog aan het arrest C.K., wel degelijk in het overdrachtsbesluit worden geanticipeerd op de overdracht. Verweerder kan hiermee niet wachten tot het moment van overdracht.
7. De rechtbank overweegt allereerst dat de omstandigheid dat een overdracht mogelijk niet kan plaatsvinden door de gevolgen van de coronapandemie nog steeds kan worden aangemerkt als een tijdelijk, feitelijk beletsel. Dit maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig. Het staat er niet aan in de weg dat, als het overdrachtsbeletsel is opgeheven, de vreemdeling in beginsel alsnog kan worden overgedragen. Verweerder heeft bovendien ter zitting toegelicht dat overdrachten de afgelopen maanden mondjesmaat hebben plaatsgevonden en dat deze nog steeds plaatsvinden. Verder overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit niet meer ten aanzien van de overdracht heeft hoeven motiveren dan nu is gedaan. Verweerder stelt terecht dat de omstandigheden omtrent de feitelijke overdracht niet zien op de verantwoordelijkheidsvaststelling in het kader van Dublin en dat ten tijde van de overdracht gekeken zal worden of en hoe de overdracht zal plaatsvinden. De vergelijking die eiser maakt met een situatie zoals in het arrest C.K. gaat niet op, omdat het in een dergelijk geval gaat om een uitzonderlijke situatie dat op voorhand duidelijk is dat iemand door medische problemen bij overdracht het gevaar loopt op aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor de gezondheid. De mogelijke gevolgen van de coronapandemie voor de overdracht zijn hiermee alleen al niet vergelijkbaar, omdat ze niet kunnen leiden tot vergelijkbare gevolgen als bedoeld in het arrest C.K. Bovendien is de situatie omtrent het coronavirus veranderlijk en kan hierop niet vooruitgelopen worden.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de omstandigheden van eiser geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening door de asielaanvraag in behandeling te nemen. De omstandigheden die eiser heeft aangevoerd zijn niet zo bijzonder en individueel dat verweerder een uitzondering had moeten maken. De rechtbank volgt verweerder dan ook dat deze omstandigheden niet zodanig zijn dat overdracht van een onevenredige hardheid zou getuigen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. T.R. Oosterhoff-Vos, griffier.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
06 april 2021
en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
Mr. B. Fijnheer T.R. Vos
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.